zijn eerste in Indië. Daum kwam in '78 in Semarang aan. Eerst vijf jaar later treedt hij in zijn krant weer als schrijver op met
Uit de suiker in de tabak, ditmaal onder het pseudoniem ‘Maurits’. Van de auteur van
Oneffen paden is niets overgebleven. Van een derderangs schrijvertje dat naar zijn eigen woorden, ‘in het gareel van een minderjarige
letterkunde’ liep, had hij zich ontwikkeld tot een schrijver van betekenis, die zelfs nu nog weinig verouderd aandoet. Daum heeft later deze grote verandering in hem als schrijver wel geconstateerd door met zijn jeugdzonden de draak te steken. ‘Ik bloos niet licht’, schreef hij in een boekbespreking, ‘maar ik geef aan schrijvers en schrijfsters de troostvolle verzekering dat ik, als het toeval mij een van mijn vroegere buitensporigheden onder de ogen brengt, in m'n eentje een kleur krijg over zoveel onzin en onbeduidendheid. Ik zou geld geven als ik dat prulwerk ongedaan kon maken’. Men hoort het, de kritiek op zijn eigen litterair verleden is even afdoende als veelzeggend. Hoe is deze metamorfose mogelijk geweest, vraagt men zich af, deze algehele verandering van inzicht, deze totaal veranderde verhouding tot de werkelijkheid, waarvan het litteraire slechts een afspiegeling is? Ze is alleen maar begrijpelijk als we rekening houden met het diepgaande proces van omvorming waaraan elke Europeaan werd onderworpen die in Indië kwam. In allerlei toonaarden hoort men het zeggen, met telkens andere woorden, in oude familiecorrespondentie, in kleine geschriftjes of in romans: ‘Een Europeaan waar hij ook geboren moge zijn, is in Indië een geheel ander wezen dan in het
Vignettenserie (“niet doen, niet doen!”) in dit nummer is van Peter Vos
land waar hij het eerste levenslicht aanschouwde. (...) Hij wordt Indisch burger’. Zoiets moet Daum ook hebben gevoeld. Van het jongmens met zijn respect voor de hogere standen (hierin misschien verraadt zich zijn afkomst), met zijn conventionele begrippen van moraal en fatsoen, met zijn boekenwoorden en edele karakters, was in vijf jaar tijd een nuchter man gegroeid, een moderne 19de eeuwse positivist, die er - zoals hij zei - een voldoening in vond eenvoudig dood te gaan na een nuttig leven zonder verwachtingen omtrent het hiernamaals.
De nuchterheid is kenmerkend voor Daum en dit maakt hem, gegeven een grote mate van ingeboren gevoeligheid en spontaneïteit, tot een aantrekkelijke persoonlijkheid. De ontgoocheling, het verschijnsel dat elk proces van ontnuchtering begeleidt, heeft Daum in zijn gevoel voor humor weten te integreren. Het doet hem waakzaam zijn voor elke overdrijving, voor elke frazeologie, het doet hem spreken en schrijven in een licht spottende toon, met een glimlach die veel begrijpt en die elke ergernis overbodig maakt.
In Uit de suiker in de tabak is de hoofdpersoon James van Tuyll, een notariszoontje dat veel schulden heeft gemaakt en dat daarom als ‘presentkaasje’ naar de Oost wordt gestuurd. Het verwende steedse jongetje met zijn studentikoze manieren en modieuze kleding, wordt op de kade in Semarang geconfronteerd met het Indische leven in de vorm van zijn oom Willem, een ouwerwetse planter, die hem in een allerzonderlingste werkkleding komt afhalen, op blote voeten, opgestroopte broek en een eigenaardig bamboezen hoofddeksel op tegen de zon. James van Tuyll voelt zich in den beginne doodongelukkig temidden van de ruwe planters, die altijd blijven ‘naplakken’ en kletsen en die op uitbundige manier feesten na dagen van hard werken in een soms gruwelijke eenzaamheid. Maar na enige tijd past hij zich aan en hij wordt ten slotte... een ‘Indisch burger’ in plantersgedaante. Als hij zover is, is James van Tuyll onherroepelijk veranderd.
Daum is niet zomaar met zijn hoofdpersoon te vereenzelvigen, al hoort men Van Tuyll met zijn stem praten, maar wat hij wel doet is in James van Tuyll de verandering weergeven, die elkeen, dus ook hij, in Indië ondergaan heeft, dat onherroepelijke proces van ontnuchtering dat tot humor leidt zoals bij Daum-zelf of tot eenzaamheid en gelatenheid als bij Van Tuyll, maar in het geval van beiden met afwijzing van elke dramatiek of patetiek.