Journaal
J.J. Peereboom
's Avonds loop ik meestal nog wel een eindje om, dan kom ik vaak over de Brompton Road waar dat oude vrouwtje staat te spelen op een harmonika. Ze heeft er een ongewone houding bij, één voet op de rijweg, de andere naar voren op het trottoir gezet, en dan heeft ze een hoed ondersteboven voor zich liggen. Als ik er in het humeur voor ben, geef ik haar iets. Soms redeneer ik, het spijt me zeer, alles goed en wel maar het gaat de hele dag zo door. Andere keren ben ik in een goed humeur. Ik haal mijn kleingeld uit mijn zak, een eind van tevoren al, en zoek er twee pennies uit; in het voorbijgaan gooi ik ze in de hoed, en zij houdt even op met spelen om te zeggen ‘God bless you, sir’.
Het heeft wel iets aardigs, dat dankwoord uit de oude beschaving, maar het bederft toch mijn plezier. Er kan van God niet verlangd worden dat hij bijzondere zorgen gunt aan iedereen die af en toe eens een dubbetlje weggeeft. De muzikante zou het niet moeten zeggen; of ik zou van mijn berekening af moeten zien, en de eerste de beste munt uit mijn zak moeten nemen met het risiko dat het een half-crown was. Kon ik mij dan de behandeling als weldoener laten aanleunen, of zou het nog steeds hinderlijk zijn? De beste oplossing, vrees ik, zou zijn dat ik op zekere avond de gevulde hoed weggris en in een gereedstaande auto spring. De wandaad geeft ons nog de beste hoop op redding, nette personen die wij zijn.
Wie zich de scène wil voorstellen, moet weten dat zij maar wat prutst, mijn muzikante, op een instrument dat niet meer klank heeft dan een blikken tamboertje. Een eind verder, bij het station van de ondergrondse, staat soms een collega van haar die echt speelt, serenades op een akkordeon. Er is niets wat ik liever hoor, bij het gesnor van het verkeer, maar ik geef hem nooit iets. Het kan ook niet de hele dag zo doorgaan.
Het essay van Jean Duvignaud, Pour Entrer dans le XXème Siècle, geeft een mooie vertoning van kreatief ongeduld losgelaten op de gangbare ideeën van deze tijd. Duvignaud verwerpt er verscheidene van, in de eerste plaats het idee dat de naties van de wereld kunnen worden ingericht volgens een gezamenlijk model dat van tevoren ontworpen is; maar de indruk is dat er tenslotte geen enkele gangbare opvatting bestaat die hij bepaald zou willen behouden, want dat zijn verwachtingen alleen gericht zijn op ‘wat er nog te denken overblijft’ wanneer wij uitgedacht zijn. Het zijn ook geen tegenwerpingen of afleidingen van wat er bestaat die wij moeten hebben, maar visies uit een andere gezichtshoek, waar wij misschien het best inspiratie voor op kunnen doen bij beschavingen die niet aan onze postulaten en denkgewoonten gebonden zijn.
Zo zijn er de Muria, in India, die ons het instituut van de ghotul ter overweging geven: gemengde slaaphuizen voor jongeren, waar oorspronkelijk de trouw aan een bedgenoot verplicht was, maar in een latere ontwikkeling juist het beginsel van geregeld rouleren ingevoerd is. Dat is een intelligente poging om de maatschappij in te richten voor het genoegen van de burgers, zegt Duvignaud; heel iets anders dan bij ons, ‘waar het individu stelselmatig is opgeofferd aan de regels die de kollektiviteit zich gesteld had’. Volgens zijn informatie voelen de Muria er zich ook goed bij. Zij zijn veel minder moeizaam en diepzinnig dan wij, over het algemeen veel gelukkiger.
Het lijkt mij inderdaad aannemelijk dat de Europese beschaving nooit door de nakomelingen geëerd zal worden om de manier waarop zij de sexuele betrekkingen heeft geregeld. Het is allemaal omslachtig en geexalteerd en levert een geweldige massa bijprodukten aan vuiligheid af. Soms lijkt het of al deze gewrongen vormen van gedrag bij voorbaat in de menselijke natuur ingebouwd waren; maar soms ontmoeten wij iemand die blijkbaar niet aangeslagen heeft op de officiële leer over het geslachtsleven, of die er niet genoeg over gehoord heeft, en alles wordt eenvoudig en vrolijk. ‘... de Europese gemeenschappen hebben ongetwijfeld de Litteratuur en de Liefde voortgebracht, maar zij hebben nooit het probleem van het geluk gesteld’, zegt Duvignaud, met een goede smaak in het gebruik van hoofdletters.
Als ik mij de levenswijze van de Muria in de Nederlandse praktijk overgebracht probeer voor te stellen, wordt het inderdaad al gauw