heid van verlichting meer is. Om de interzes (Benelux, Frankrijk, Italië en West-Duitsland) situatie nog te compliceren kwam er eerst een kolencrisis en is er nu een landbouwprobleem op komst, waarvan de schaduwen zich in de politieke galerijen al beginnen af te tekenen. Al met al een ontwikkeling met veel problemen, moeizaam, langzaam en niet altijd even plezierig om aan te zien. Een wat zonderling aandoende binding van een ambtelijke aristocratie met de zes moederlanden, een tekort aan begrip voor de noden der publieke opinie in de apparaten-als-geheel en een telkens weer te sterk opkomen voor specifieke nationale belangen in de ministerraden der zes zijn de trekken, die het toch al niet te fraaie beeld wel zo ongeveer voltooien. Dat is dan wat men in het boekhouden zou noemen de debetzijde, de ‘liability’ op de balans. Er is evenwel zoal geen groot actief, geen grote verworvenheid
die materieel is uit te drukken, dan toch een heel behoorlijk stuk kapitaal ontstaan, een verzameling ‘assets’, die aan de andere kant van de balans verschijnen. En als men dan bovendien probeert nog een soort van verlies- en winstrekening op te stellen naast deze balans, waarvan het positieve of negatieve saldo op de balans weer terug te vinden zou moeten zijn, dan geloof ik toch, dat met inachtneming van een zekere mate van reservering ten laste van het positieve toch van een overschot sprake is.
Sinds de zaken in Brussel op het ambtelijke vlak zo'n beetje zijn gaan marcheren, heeft men zich daar meer flexibel getoond dan in Luxemburg, ook al natuurlijk omdat het EEG-verdrag en het Euratomverdrag de autoriteiten (‘commissies’, dat allerongelukkigste woord voor de besturen der gemeenschappen) minder macht gaven dan het EGKS-verdrag de Hoge Autoriteit gaf. De eerste symptomen van een realistisch inzien, dat men flexibel moest zijn of anders de Europese idee grote schade zou toebrengen, vertoonde Euratom. Na wat onaangenaam aandoende openbare standjes aan regeringen en industrie over de weinige belangstelling voor de ontwikkeling van projecten voor kernenergie heeft de Euratomcommissie niet alleen ingebonden, maar bovendien de activiteit meer gelegd op een niveau, waar deze tot de verbeelding der massa sprak. Het onmiddellijke gevolg - mede van een goede aanpak der public relations - is dat men vrijwel met elke man in elke straat over Euratom kan spreken, in Nederland, in Duitsland en in België. Men weet wat het is, waarvoor het in grote trekken is opgezet en wat het in de toekomst bedoelt te worden. Een rapport van Euratom over het elektriciteitsverbruik van nu en van vermoedelijk de nabijliggende toekomst trekt de aandacht. Er zijn zelfs ontsporingen de andere kant uit, wanneer een redelijk maar kritisch blad als Het Financiële Dagblad eenzijdig een wat opgewonden economist aan het woord laat, die ‘helemaal weg’ van Euratom schijnt te zijn, waarbij over het hoofd gezien wordt, dat althans het Nederlandse bedrijfsleven als geheel op dit soort zaken een wat meer realistische kijk heeft dan een zichzelf tot specialist uitroepende economist, wiens vooropleiding hem nu eenmaal niet ipso facto tot energiespecialist stempelt. Hetzelfde geldt trouwens voor ESB (Economisch-Statistische Berichten) dat zelfs in overwegend technische vraagstukken de inzichten der economisten prefereert
boven die van technici, die zich de moeite hebben gegeven een economistenstatus te verwerven. Maar goed, dit Euratom heeft