grijpen van wat voor mij het probleem der critiek is, namelijk de vraag wanneer het wel en wanneer het niet geoorloofd is bij een boek, dat men gefascineerd gelezen heeft, na het stadium van de slaafse overgave te komen tot dat van de critische ontrafeling. Er zijn boeken, en daar hoort Schuim en asch bij, waarin ik het streven naar detail-critiek ondervind als verraad, als verloochening zeg maar weer van de rode oren. Er zijn andere, zoals bij alles wat Ter Braak en, in mindere mate, Du Perron geschreven heeft, waarbij ik het gevoel heb dat ik zowel tegenover mijzelf als tegenover de schrijver tot het formuleren van die critiek verplicht ben. Bij Slauerhoff wens ik met een eenvoudig ja of nee te volstaan, niet tegenover alles wat hij gemaakt heeft, maar tegenover ieder afzonderlijk verhaal of gedicht. Als het ja is wil ik daar desnoods in een gesprek nog wel wat weinigzeggende kwalificaties aan toevoegen, of nog liever
citaten, zoals ‘Wij zijn uit het leem der aarde gemaakt door een godengeslacht dat nu dood is, doodgegaan van verveling’ uit Larrios, maar ik wil zo lang mogelijk trouw blijven aan de stemming en de beelden die het lezen opriep, en zeker niet proberen die te vertalen in gemotiveerde rapportcijfers ten behoeve van derden.
- Ik begrijp het nu beter, maar ik blijf het een primitieve, Libelle-achtige manier van lezen vinden. Ik wantrouw ieder die mij de raad geeft een boek zonder critische instelling te lezen en mij te verliezen in het beeld dat een schrijver oproept. Bij De erfgenaam denk ik steeds: wanneer zal het meer worden dan een middelmatig, ondramatisch sprookje, wanneer zullen de figuren dingen zeggen of beleven die mij treffen, en het verhaal houdt op op het ogenblik dat het enigszins op gang komt. Bij Het eind van het lied en bij Larrios waardeer ik de compositie, de manier waarop de spanning tussen de mistroostigheid om het onbereikbare en de vasthoudendheid bij het streven ernaar wordt volgehouden en gevarieerd, en verder de beelden en de taal waarin de verhalen hun vorm krijgen. De laatste reis van de Nyborg is mooi macaber, maar niet in het minst ontroerend; en in Such is life in China hindert mij de verbrokkelde opzet, maar heb ik toch veel respect voor de kwaliteiten van het verhaal als milieubeschrijving. Wat ik mij bij alle verhalen afvroeg, en daarover zei ik daarnet al iets, is: in hoeverre wordt mijn reactie bij het lezen bepaald door de voorstelling van de weerbarstige, slordige, geniale scheepsarts-dichter-outcast zoals ons die allen van jongs af bekend is. Zou zowel de neiging om Slauerhoff af te doen als overschat, als zeventig percent hol pathos en dertig percent echt, als ook de behoefte om zijn naam en zijn werk hoog te houden, niet samenhangen met de wat moeizame leerling-meester- en zoon-vader-relatie, die nog steeds onze verhouding voor een groot deel bepaalt tot het viermanschap Ter Braak, Du Perron, Marsman, Slauerhoff en tot hun voorkeuren? Jij zult dat wel weer een vraag van een gevoelloze litteratuur-historicus noemen, maar ik geloof dat het juist dit element van afrekening is, van bepaling van de verhouding tussen lezer en schrijver, dat het schrijven van
critieken zijn nut geeft, zowel voor wie ze maakt als voor wie ze leest.
- Merk je nu zelf niet hoever je met dit gevraag al weer van Schuim en asch bent afgedreven? Jij bekijkt de invloed die een schrijver of liefst zelfs een groep van schrijvers in de loop van een aantal jaren op je gehad heeft; ik onderga de werking van één boek op één bepaald moment. Jij wilt jezelf in ere houden, je onafhankelijkheid bewaren en iedere schrijver vastnagelen op de plaats in de litteraire hiërarchie die hem van rechtswege toekomt. Voor mij spelen deze zaken geen rol. Voor mij is het verhaal en de graad van mijn geboeidheid primair; de schrijver en de redenen voor die geboeidheid komen in de tweede plaats. Het heeft daarom weinig zin met deze dialoog door te gaan; wij gaan onszelf herhalen. Alleen nog één vraag. Zet jij strepen in de kantlijn wanneer je een verhaal leest?
- Ja.
- Dat dacht ik wel, dat doen alle schoolmeesters.
- Jij soms niet?
- Nee.
- Hoe kwam je dan aan dat citaat over die dode goden?
- Sorry, dat had ik inderdaad aangestreept, maar dat kwam omdat ik mij toch een beetje op dit gesprek wilde voorbereiden.
- Dat kan wel zijn, maar dat maakt de leugen niet minder leugenachtig. Ik geloof dat hiermee de standpunten nog eens duidelijk tegenover elkaar komen te staan: ik sta bij voorkeur critisch, dat wil zeggen zo eerlijk mogelijk tegenover wat ik lees en wat ik daarbij ondervind, en jij stelt de trouw aan de verheven, critiekloze roes bij het lezen centraal, zelfs al moet je je daarvoor mooier voordoen dan je bent.
- Ik geef toe dat dit wat ongelukkige slot je een reden geeft tot zelfvoldaanheid, maar het tekent je dat je er zo gretig gebruik van maakt.