Hij toonde bekwaamheden als bewindvoerder die zelfs, of misschien vooral, zijn vrienden verbaasden. Zijn latere ruzie met Attlee en vervolgens met Gaitskell bracht bijna een splitsing in de Labour-partij teweeg, en zijn verzoening met Gaitskell sinds drie jaar leidde af en toe bijna tot een breuk met zijn oude vrienden. Toen zijn ziekte begon, publiceerden zelfs zijn bitterste tegenstanders anekdotes over zijn persoonlijke vriendelijkheid tegen hen, over zijn spontane en onberaden grappen, zijn onvoorzienbaarheid, zijn moed, en zelfs zijn volmaakt echte litteraire en artistieke ontwikkeling. Het enige wat de lovende woorden binnen de perken hield, was de vrees dat de reus op zou staan en ze voor halfzacht uitmaken. Maar hij stond niet op. Hij stierf plotseling, en met hem verdween een heel politiek klimaat, een manier van leven. Bevan zou wel eens de laatste geweest kunnen zijn van de oude leiders van de arbeidersklasse die door welsprekendheid omhoog kwamen (al had hij zijn hele leven last van stotteren) en die gevoed werden door een bittere herinnering aan ‘vroeger’. Wanneer zijn volgelingen hem prijzen voor standvastigheid en onomkoopbaarheid, betekent het voornamelijk dat hij niet vergaf.
De herdenking was misschien ook de laatste telg van het huwelijk van het protestantse evangelisme en het politieke radicalisme in Wales. Sinds de vroege jaren van de eeuw is het er vaak moeilijk geweest om de predikers en de politici uit elkaar te houden, op grond van hun stijl en zelfs van de inhoud van hun redevoeringen. Bevan was niettemin onmiskenbaar en onverbloemd agnostisch. Twee dagen voor de herdenking werd hij gecremeerd zonder enige religieuze plechtigheid, zoals hij gewild had in tegenwoordigheid van alleen zijn vrouw en zijn broers en zusters. De bijeenkomst op Waun Pound was even tweeslachtig als de naam van de heuvel. Er had nooit een dominee van Wales kunnen spreken zonder eindeloze discussie te veroorzaken, als hij niet een uitvoerige en misplaatste toelichting gaf. Daarom sprak er een Engelse Methodist, de vermaarde prediker, socialist en pacifist Dr Donald Soper. Hij loofde Bevan omdat hij ‘nooit het volk uit het oog verloren heeft’, ‘recht deed met liefde en vrolijkheid’ en ‘kameraadschap en vriendschap in de praktijk bracht, in plaats van zich te verliezen in een abstrakt akademisch socialisme’. Dr Soper verzekerde zijn willige toehoorders dat de waarlijk religieuzen degenen zijn die ‘niet de leer met woorden preken, maar het Koninkrijk met daden’ - dit was het ‘Koninkrijk’ van het Nieuwe Jeruzalem op aarde dat de vroege socialisten tot symbool kozen. Tien jaar geleden nog zou hij door vertegenwoordigers van de kerken zijn aangevallen omdat hij het evangelie verzwakte met die lof voor een ongelovige, en hij zou tegelijk zijn vervloekt door militante socialisten omdat hij met andermans veren pronkte. Tegenwoordig brandt het vuur aan beide kanten lager. De rede wekte algemene instemming. Het was alleen teveel een politieke gelegenheid om ‘Amen’ te zeggen (en voor de ouderen om ‘Hosannah’ te roepen), en teveel een religieuze om te klappen - dus
volstond de menigte met te zuchten van bevrediging toen Dr Soper was uitgesproken.
Een beetje onverwacht sprak daarna nog de weduwe, Jennie Lee, ook een Lagerhuislid, uit het Schotse havengebied, in haar tijd een even roerige, en even beminde en gehate figuur als haar echtgenoot. Zij had alleen willen bedanken, maar ging toen door. Ik citeer er wat van uit mijn aantekeningen, want geen van de nationale bladen vermeldde dit deel van haar korte toespraak (zoals Nye eens zei: ‘Ik lees gretig de kranten. Het is de enige soort fictie die ik behoud’ - maar wat zij weglaten is vaak even mooi als wat zij verzinnen). ‘Er is in de kranten wat over te doen geweest dat hij geen christelijke begrafenis kreeg. U weet allemaal hoe dat zat. Hij was een humanist. Hij zou met eerbied naar een kapel of een kerk of en synagoge gaan als een vriend het hem vroeg, als het iemand plezier deed; maar hij kon niet tegen huichelarij. Hij verfoeide de likkers die altijd wel een gebed over hadden voor een paar stemmen’. De plotselinge uitbarsting van deze sterke vrouw in haar smart, met de potige vulgariteit van de laatste woorden, werd begroet met een rollende vloed van applaus, waar de mannen van de televisie door overrompeld werden bij hun knoppen, en waar de wilde ponnies (de oude mijnpaardjes) op een naburige heuvel van op hol sloegen.
Dit belette toch weer niet dat er even later gezangen werden aangeheven met de spontane harmonie die typerend is voor Wales. In het bijzonder werd de Calon Lân gezongen - de echte - Calon lân, yn llawn daioni.. Ook de meest werelds gezinde aanwezigen zongen mee, want de gezangen van het Keltische Wales hebben met Bevan's politieke ideeën die opmerkelijke stemming gemeen van nostalgische strijdlust. Het is een betere wereld die geen Bevans nodig heeft, maar het zal een saaie wereld zijn die ze niet kan voortbrengen.
(vert. J.J. Peereboom)