De afstand tussen mens en provincie
R.A.V. van Haersolte
‘Er zijn elf provinciën, te weten Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel, Groningen en Drenthe’. Aldus artikel 1 van het ontwerp-provinciewet dat naar alle waarschijnlijkheid binnenkort de plaats van Thorbecke's ‘provinciale wet’ zal innemen.
Wie de parlementaire stukken opslaat zal in hoofdzaak beschouwingen over de volgorde van opsomming aantreffen. Aan het elftal wordt daarbij niet geraakt; dat ware heiligschennis. Toch kan men zich afvragen of werkelijk alle Nederlandse provinciën even heilig zijn. Groningen, Friesland, Drenthe, Utrecht, Zeeland - elk van deze gewesten vormt niet alleen een werkelijk ‘pays’ in de historische en lokaal-chauvinistische zin van het woord, maar ook bestuurlijk een ideale eenheid. Een niet te groot gebied met een niet te grote bevolking, zo ongeveer in de orde van grootte van een arrondissement, ja, inderdaad nagenoeg of geheel met een arrondissement samenvallend; een gebied met een duidelijk centrum dat werkelijk als hoofdstad wordt gevoeld. Wanneer men met de schaar ons land in ‘départements’ had willen verdelen had men het niet veel beter kunnen doen. Wij mogen de middeleeuwse vorsten, wier lot ons aan dit stel provinciën geholpen heeft, waarlijk wel in dankbaarheid gedenken.
Gelderland, Overijssel, Noord-Brabant en Limburg hebben hogere bevolkingscijfers, terwijl ook van geen der laatstgenoemde drie gewesten gezegd kan worden dat het op één centrum georiënteerd is. Toch leven in deze (deels oude, deels jonge) gewesten te sterke provinciale gevoelens dan dat ooit de wens tot splitsing zou opkomen.
Met Noord- en Zuid-Holland is het echter wel wat anders gesteld. Er is geen mens ter wereld die zich Noord- of Zuid-Hollander voelt, of het zou de kamerbewaarder van de staten moeten zijn. Menige ‘streek’ binnen de Hollandse provinciën gevoelt meer eenheid dan de provincie zelf. De betekenis van de naam ‘Holland’ zelf is verwaterd in een mate waar de titel van dit weekblad getuigenis van aflegt. Bovendien is het oude graafschap reeds eenmaal gesplitst en heeft de term ‘Zuid-Holland’ bij die gelegenheid een inhoud gekregen die sterk afwijkt van de historische. Kortom, er valt aan Noorden Zuid-Holland uit een oogpunt van provinciale indeling niets te bederven.
Voor de West-Nederlander is de provincie eigenlijk geen realiteit meer. Het meest leeft zij waarschijnlijk nog voor hen die tot de kring der bestuurders van gemeenten of waterschappen behoren. Zij hebben geregeld te maken met gedeputeerde staten als instantie van toezicht en beroep. Doch de burger heeft ter provinciale griffie niet veel meer te halen dan zijn paspoort en zijn rijbewijs. Ziet hij daar op feestelijke dagen het geel-rood-geel of geel-rood-blauw van de gevel waaien, dan is dat meer de standaard van een bepaald overheidslichaam dan zijn eigen provincievlag.
Nu kan men zich ook moeilijk voorstellen dat een gebied als de provincie Zuid-Holland, waar bijna een kwart van alle Nederlanders woont, het voorwerp van warmere gevoelens zou kunnen zijn; noch dat een zodanig gebied een belangrijke eigen bestuurstaak tussen rijk en gemeente zou kunnen vervullen anders dan juist als instantie van toezicht en beroep. Noord- en Zuid-Holland zijn, in verhouding tot Nederland, daar eenvoudig te groot en vooral te volkrijk voor.
Dat is jammer, want juist in datzelfde westen van ons vaderland wordt luide geroepen om bovengemeentelijke lichamen voor het voeren van een actief en geïntegreerd beleid. Men bepleit hiervoor soms de instelling van bestuurskringen of districten (De commissie-Oud van de vereniging van Nederlandse gemeenten spreekt van stadsen streekgewesten). Hiermede zou het aantal verdiepingen van ons staatsgebouw tot vier of tot drie-met-wat-opkamertjes komen te stijgen, hetgeen wel veel is voor een klein land. Bovendien lijkt zo'n district als gangmaker op cultureel en maatschappelijk gebied weinig inspirerend. Het zou veel aardiger zijn wanneer we ook in het westen des lands wat kleinere provincies hadden, dichter bij de bevolking staand, dankbaarder voorwerp voor loyaliteit en daardoor beter in staat tot het vervullen van de rol van ge-