gesprek los en langzaam aan lukt het ons ook. De mensen hebben, als overal, hun zorgen van alledag, geboorte en dood en vrijages, maar er is geen vooruitzicht. Wie hier arm geboren wordt, zal het wel altijd blijven. Desondanks hangt het portret van de Caudillo naast dat van Primo de Ribera aan de wand. Is dat Franco, probeer ik; de baas knikt ja, grijnst en snijdt met de rug van de hand langs zijn keel. Instemming en ontspanning. Dat de Spanjaard terughoudend zou zijn over de politiek staat wel in alle gidsen, maar nergens heb ik het gemerkt. Algemeen haat men de dikke buiken van de machthebbers en de Spaanse armoede, en men maakt er geen geheim van; maar het is een steriele haat, zonder verwachting en zonder kennis. Zo ook hier. Na Franco? Een democratie, dat is erg mooi zegt de patroon, maar dat kan nu eenmaal niet. Waarom niet? Om de Falange, en de burgeroorlog, en de man glimlacht verlegen. De ander verwacht van de koning verkiezingen, en de uitbanning van de Amerikaanse troepen, maar wie zal het zeggen? We weten het niet, want de kranten schrijven immers niéts? En het gesprek gaat verder, over de warmte, en over lonen en prijzen in de toon van de berusting. Het is onmogelijk in dit donkere huis waar iedereen tegen ons glimlacht geen gêne te voelen; dat is de tol van de toerist die zich aan dit leven wil schuren, als een voyeur. De openbaarheid en het vooruitzicht zijn hier weggevallen, en dat wil zeggen geen activiteit en geen dagdromen, en een onmondige ontevredenheid.
En zo verdient de man die aan het zwembad metselt 50 pts per dag, terwijl ik in het restaurant erboven 70 pts voor een redelijk maal niet duur vindt. Men bekomt van zijn gêne slechts gezeten op een terras; daar weet men u weer duidelijk als vreemdeling te taxeren, en het lucht even op. Toerisme houdt een onwaarachtigheid in.
Het Escoriaal en de Vallei der Gevallenen liggen dicht bij elkaar, aan een van de beste wegen die we vonden. Kerk en staat zijn een, ten tijde van Philips II en nu. Bij de processie lopen de mannen van de Guardia Civil ter weerszijden van het Mariabeeld, geweer over de schouders, en hier heeft Franco voor de burgeroorlog en zichzelf een gedenkteken opgericht in de vorm van een klooster en een basiliek, waarop een gigantisch kruis staat. Het is de extase van een zeventienjarige. De natuur is hier niet benut, maar veranderd, geregisseerd, met grote hand. Door de kilometerslange vallei (waar men entree betalen moet) sleept de weg zich omhoog, steeds een blik gevend op het betonnen kruis dat aan het eind boven op een bergje geplaatst is, tientallen meters hoog, gesteund door symbolische figuren. De kille wansmaak van de dictator duldt geen eenvoud; ook soberheid moet streng en imposant zijn. Het bergje verdwijnt onder de regie. Brede trappen voeren naar het gat in de wand, dat de ingang is van de basiliek, in de berg onder het kruis. In dit hoge onderaardse gewelf is het licht gedempt, en muziek daalt neer van boven, duidelijker naarmate men de koepel nadert. Daar is het graf van Primo de Ribera. Men zoekt om zich heen naar de zangers, maar vindt alleen luidsprekers in de hoeken. Hier is men onder de bergen, in de onderwereld, en men haast zich naar buiten, voorbij de suppoosten in uniform; terug naar het rode land en de vrolijke mensen in de steden, en de zwaluwen die apocalyptisch zwenken boven de kerken waarop de naam van de leider geverfd staat.