Leve de nieuwe generatie?
H.J.A. Hofland
Na de verkiezing van senator Kennedy tot candidaat voor het Amerikaanse presidentschap heeft men in menige krant kunnen lezen dat nu het tijdperk van de nieuwe generatie is aangebroken. Het schrijven over de nieuwe generatie in de politiek is al maanden aan de gang, en James Reston bijvoorbeeld wijdt er in de New York Times minstens een kolom per week aan. Omstreeks het begin van de Democratische conventie was het in de internationale pers een ware industrie geworden, en nu Kennedy is gekozen, is het een internationale gemeenplaats.
Op 9 juli verscheen de Economist met op de omslag een rijtje vet gedrukte namen (Nixon, Kennedy, Macleod, Nasser, Nkroemah, Castro, Brandt en Loemoemba), en een rijtje dun gedrukte (Tsjiang Kai-sjek, Macmillan, de Gaulle, Eisenhower, Mao Tse-toeng, Syngman Rhee, Adenauer en Kisji). De conclusie, zou men zeggen, is duidelijk. Ook in de politiek ontkomt geen sterveling aan de wetten van de biologie. Met behulp van dunne en dikke letters heeft de Economist daar nog eens de aandacht op gevestigd, maar de typografie is het enige nieuwe aan de zaak.
Want wat is het geval? Van de vertegenwoordigers van de ‘nieuwe generatie’ is Nixon 47. Met andere woorden: hij was 39 toen hij candidaat werd voor het vice-presidentschap, en men heeft bijna acht jaar lang de tijd gehad om aan de jeugd van deze ‘plaatsvervangend leider van de vrije wereld’ te wennen. In de V.A.R. en Cuba zijn Nasser en Castro al langer dan vandaag aan het bewind, maar tot een paar weken geleden had niemand hun namen gebruikt ten behoeve van een generatie-mystiek. Dat we van Nkroemah en Loemoemba horen ligt niet zozeer aan hun leeftijd als wel aan het feit dat ze in Afrika wonen en daar staatslieden zijn geworden.
Toch sijpelt zo'n idee door. Na de verkiezing van Kennedy kon men in de Telegraaf lezen dat ‘het belangrijkste is, dat men het zogenaamde “vader-beeld” heeft losgelaten en een man naar voren is gekomen, die nog maar pas de middelbare leeftijd heeft bereikt, en dus is opgegroeid met en gevormd is door de problemen en mogelijkheden van het nieuwe tijdperk in welks begin wij leven’. In de Volkskrant stond dat wie er ook president wordt, Kennedy of Nixon, ‘in elk geval de presidentsverkiezingen van 1960 een keerpunt beloven te worden in het leiderschap van de wereld: de drempel waarop een nieuwe generatie de macht van de vorige overneemt’.
Zulke conclusies wekken de vage gedachte dat er binnenkort iets ongehoords zal gebeuren, en de enige vraag die men zich nu nog moet stellen is: wat precies? Domme vraag. Het antwoord is natuurlijk, dat er inderdaad een drempel wordt overschreden waarna een nieuw tijdperk wordt ingeluid.
‘De’ nieuwe generatie die iets zal gaan verrichten wat nog nooit is vertoond, bestaat niet. De oorzaak daarvan is, dat elke nieuwe generatie in de politiek het gros van de problemen van de oude erft. In elke nieuwe generatie bevinden zich bovendien dezelfde percentages knechten, carrièristen, meepraters, doorzetters en vernieuwers. Als Amerika in november Nixon kiest, kiest het een man die acht jaar lang heeft bewezen een energieke meeprater te zijn, of hij nu een ‘vader-beeld’ laat vallen of niet.
Is ‘de’ nieuwe generatie in een bepaald land al een wolkig beeld dat allerlei oude tegenstellingen verhult, in de wereld is er helemaal geen touw meer aan vast te knopen. Castro en Nasser zijn door internationale ontwikkelingen toevallig onder een min of meer gelijke noemer gebracht, maar terwijl Castro en zijn medestanders in hun binnenlandse politiek al een straffe marxistische wind lieten waaien lang voordat ze met Chroesjtsjow te maken kregen, heeft Nasser zijn relaties met Moskou voortdurend uitgebuit zonder dat dit hem ervan weerhouden heeft, de Egyptische en Sy-