Van oude boeken
Meer ‘Indisch’ dan ‘Haags’
Beb Vuyk
Louis Couperus: Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan
Zo op het eerste gezicht speelt Van oude mensen, de dingen die voorbij gaan zich in de zelfde Haagse kringen af, waaruit ook Eline Vere tien jaar eerder voortkwam. De Derkszens en de Takmas bewonen dezelfde grote huizen in dezelfde ‘deftige’ buurten als de Van Eerlevoorts, de Van Straetens en de Veres. Pol Derksz zou in Leiden door Van Eerlevoort ontgroend kunnen zijn en Lot's vrouw Elly had lid kunnen worden van Eline's tennisclub. Met enige moeite weliswaar, want de Derkszens behoorden niet helemaal tot Eline's coterie, op Ina, Harold's dochter na, die door haar moeders zusters, haar tantes D'IJselmonde, in ‘wat betere kringen had kunnen uitgaan’ en een Jhr D'Herbourg had getrouwd.
Men zou een insider geweest moeten zijn om deze minutieus geringe standverschillen te hebben kunnen onderscheiden. Couperus was zo'n insider, hij vertelt ervan met kennis en met afstand, op die heel eigen toon, een tikje badinerend, maar niet zonder ernst. Met het milieu van de Derkszen's beschrijft hij het milieu van zijn eigen familie. Zijn vader bekleedde een hoge functie bij de rechterlijke macht op Java, Couperus zelf woonde van zijn negende tot zijn veertiende jaar in Batavia. Hij trouwde later met zijn nichtje, een freule Baud, ook uit een familie die in verschillende opeenvolgende generaties in ‘Indië’ had gewerkt. Een baron Baud was van 1833 tot 1836 gouverneur-generaal van Nederlands Indië. Haar vader was planter en het is op een der ontginningen in Deli dat zij haar kinderjaren doorbrengt. Men kan er over lezen in Kindersouvenirs, dat in De zwaluwen neergestreken opgenomen werd. De scheiding van de milieus tussen wat we gemakshalve de groep van de Derkszens en de groep van de Veres zullen noemen, is geen horizontale, maar een verticale scheiding. De kring waarin de Veres zich bewogen was die van de toplaag van de echte Hagenaars, van de blijvers. De Derkszens, de Takmas, de Lowes, (uit de Boeken der kleine zielen), kwamen evenals de Bauds en Couperussen uit de families der trekkers voort. In deze families, die een groot deel van hun leven in ‘Indië’ hadden doorgebracht, was een loopbaan in de koloniën een traditie die zich van vader op zoon voortzette. Uit hen kwamen de hoge bestuursambtenaren voort, de hoofdofficieren en na 1870 ook de planters, een beroep dat in die tijd met dat van eigenaar van een koffieonderneming, een tabaksland, een suikerfabriek identiek was. Zij hadden een ander verleden, andere herinneringen, een jeugd of een werkkring gezet in een tropisch decor en dat maakte hen tot Hagenaars met een ander ‘land van
herkomst’. Tientallen jaren hadden zij deel uitgemaakt van een maatschappij waarvan het sociaal en cultureel patroon sterk verschilde van dat der moederlandse samenleving. Hoezeer dat patroon afweek kan men vaststellen aan de hand van de Indische bellettrie van voor Daum en tot na Du Perron, inclusief Couperus' eigen Indische roman Stille kracht. Men moet zich dan echter niet teveel laten afleiden door de mystieke romantiek, waaraan de titel werd ontleend en die in het boek wat al te overvloedig woekert. Voortreffelijk is echter de tekening van samenleving en verhoudingen in dat kleine groepje Europeanen, de sfeer en levensstijl in de grote huizen van het kleine stadje, het smoorhete Pasuruan.
Couperus' zwager was er omtrent de eeuwwisseling resident. Couperus en zijn vrouw logeerden geruime tijd bij hem op hun eerste reis naar het Oosten. Daar, in het residentshuis, schreef hij Stille kracht. Als bijna veertig jaar later Walraven zich in het zelfde plaatsje vestigt - als hotelhouder van het Marinehotel, waar eens in de tien dagen een gast logeerde - herkent hij het huis dat al eigenlijk een ruïne is ‘met afgebrokkelde ringmuren en vervallen pleisterwerk’ en inspireert ditzelfde Pasuruan, maar nu in vervallen staat, hem tot een van zijn beste novelles Op de grens, het titelverhaal van zijn bundel.
Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan verscheen in 1906. Het Indië dat er de verre achtergrond van vormt moet het tempo dulu - Indië zijn geweest, van tussen 1845 en 1880 ongeveer, waarvan de maatschappelijke structuur en het sociale patroon door Rob Nieuwenhuys in zijn essaybundel Tussen twee vaderlanden uitvoerig werd beschreven. In