kans op ontsnapping inherent is. Hier hebben wij dus een uit het leven gegrepen voorbeeld van een geval waarin de kwaliteit van de maatregel ten koste van de kwantiteit dreigt te gaan. Het resultaat van ontsnappingen is immers dat niet zo vele mensen zo lang buiten de samenleving gehouden worden als in de bedoeling lag. Dat zulks voor ons allen als potentiële slachtoffers van misdrijven een zeker risico met zich meebrengt moet een punt van overweging uitmaken. De overweger mag hierbij echter niet blijven stilstaan, maar moet mede in aanmerking nemen dat wij, aangezien het aantal ontsnapten toch altijd in het niet zinkt bij het getal der ontslagen patiënten en gedetineerden, een nog veel groter belang hebben bij de kwaliteit der ontslagenen dan bij de kwantiteit der ontsnapten. Per slot
van rekening is het niet zo veel erger door een ontsnapte dan door een ontslagen gedetineerde te worden vermoord (verkracht, bestolen enz. naar smaak). Een kleine kans op het eerste ware dus wel te wagen als een kans op het tweede daarmee verkleind kan worden. Het is misschien een teken van moed, en zeker van gezond verstand, zijn vrees te bewaren voor dagene wat het meest te vrezen is.
Aan dit gezond verstand lijkt het in ingezonden stukken vaak, en in redactionele kolommen soms deerlijk te ontbreken. Bij herhaling kan men beschouwingen lezen die blijk geven van een niet rationeel gedoseerde vrees, welhaast angst, voor ontvluchte patiënten of gedetineerden. De vraag dringt zich op uit welke verborgen bronnen deze gevoelens worden gevoed.
Om te beginnen zou de vrees voor de risico's van een nieuw gestichtsregime gezien kunnen worden als een geval van de bekende regel, dat een nieuw soort gevaar meer vrees pleegt aan te jagen dan een gevaar dat men van kindsbeen af in zijn levensverwachtingen verdisconteerd heeft. De gevaren van de ijzeren spoorweg maakten op onze overgrootouders, die van straalvliegtuig en radioactiviteit maken op ons grote indruk.
Voorts is de ontsnapping van een gevangene of van een geestelijk gestoorde een ‘gebeurtenis’, en reeds daarom iets dat meer tot de verbeelding spreekt dan de alternatieve bron van risico, het vasthouden aan verouderde methoden in een gesticht. Bij al wat ons aan onaangenaams wedervaart zijn wij geneigd, als een primitief mens bij ziekte of sterfgeval, te zoeken naar een bepaald evenement, liefst een bepaalde ‘daad’, die als oorzaak en daarmee als zondebok kan fungeren. Veelal zoekt men die oorzaak dan ook nog in een bepaalde richting, namelijk onder de dingen die ons toch reeds een bijzondere angst inboezemen.
Nu is een ontsnapte krankzinnige of gevangene wel in bijzondere mate ‘eng’. Slavernij, gevangenschap en ballingschap stonden voor het sacraal besef der oude volkeren veelal gelijk met verblijven in het dodenrijk. Degene die wij tot slaaf, tot gevangene of tot balling hebben gemaakt is verwijderd uit de normale maatschappij, afgesneden uit het land der levenden. De middeleeuwse kerker, duister en onderaards, lijkt nog een beeld van graf en infernum. Maar ook de latere strafgevangenis werkte dusdanig op de verbeelding, dat juist haar archaïsch-grimmige attributen in cartoons en dergelijke nog altijd voortleven. De bajes is een onbekende, andere wereld, waar degenen voor wie ‘onder ons geen plaats meer is’ worden verborgen achter muren, nummers en gevangeniskleding. Ook hij die in een krankzinnigengesticht is opgenomen wordt duidelijk als ‘sacer’ gezien en staat als medemens buitenspel.
In dit licht worden de paniekachtige reacties op de ontsnapping van gestichtsbewoners volkomen begrijpelijk. De slaaf, de gevangene, de balling, de tuchthuisboef of dolhuisgast die zijn ‘apartheid’ doorbreekt en in onze wereld wil gaan meespelen begroeten wij met soortgelijke gevoelens als een wederganger die zich aan onze tafel zet.
Daarbij komt dat een strafrechtelijk van zijn vrijheid beroofd medemens inderdaad een zonde-bok is. Niet bepaalde mensen, maar bepaalde daden willen wij buiten onze maatschappij houden. Wij willen die niet begaan, niet ondergaan, niet zien en niet horen. Dat alles hangt samen. Als wij de ge-