Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hollands Weekblad. Jaargang 2 (1960-1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hollands Weekblad. Jaargang 2
Afbeelding van Hollands Weekblad. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Hollands Weekblad. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hollands Weekblad. Jaargang 2

(1960-1961)– [tijdschrift] Hollands Maandblad–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

illustratie Korte commentaren

Eichmann

Over Eichmann zijn de meningen niet verdeeld, over zijn ontvoering echter is een heftige strijd ontbrand. De voorstanders van deze ontvoering zeggen dat het weliswaar een wetmatig laakbare daad was, maar gevoelsmatig niet. Immers, Eichmann is een uitzonderlijk geval. Hij valt buiten de wet. Hij heeft zes miljoen joden op zijn geweten en is dus de grootste massamoordenaar van alle tijden.

De mensen die dit zeggen maken echter een denkfout. Door immers te stellen dat Eichmann verantwoordelijk is voor de dood van zes miljoen joden blijft er voor het nationaal-socialisme geen verantwoordelijkheid meer over. Eichmann was echter geen supermassamoordenaar, maar een gewone, vrij onbekende nazi, die geschikt werd bevonden om het bureau te leiden dat zich met de uitroeiing van de joden bezig moest houden. We kunnen misschien nog geloven dat de wereldgeschiedenis anders zou zijn geweest als niet Hitler, maar ene Warmwasser aan de macht was gekomen, maar als men aanneemt dat het de joden beter zou zijn vergaan als - met Hitler cum suis als gegeven - niet Eichmann, maar ene Blauhimmel aan het hoofd van het bureau uitroeiing joden had gestaan, ontkent men juist de waanzinnige misdadigheid van het nazisme.

Juist het feit immers dat Eichmann niet meer dan een intelligente organisator met ‘hart voor zijn werk’ was typeert het onmenselijke van het regime dat hij vertegenwoordigde. Als men hem beschouwt als een buiten alle normen en wetten vallende, beestachtige massamoordenaar, dan plaatst men hem niet alleen buiten de normale menselijke gemeenschap, maar in feite ook buiten de gemeenschap waar hij een representant van was. En dat is de bedoeling niet.

N.S.

Kakofonie

Mr G.G. van der Hoeven, oud-praeses collegii van het Leidsche Studenten Corps, zei toen hij hoofdredacteur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant was altijd tegen zijn redacteuren, dat zolang het ‘ironieteken’ niet was uitgevonden zij niet moesten proberen ironisch te zijn in hun stukken. Want wat zwart op wit staat nemen de meeste lezers op als in diepe ernst geschreven.

Mr W.J. Geertsema, ook oud-praeses collegii van het LSC, had het ironieteken niet bij de hand toen hij onlangs in Het Vaderland de volgende woorden schreef:

‘Op alle industriële topconferenties, in de meest gewijde hallen van de departementen, kortom overal waar de groten van Nederland elkaar plegen te ontmoeten, klinkt dezer dagen bij het afscheid, in plaats van het traditionele, koele “tot ziens”, het met vuur en verve, al likkebaardend van de voorpret, uitgesproken “we zien elkaar zeker binnenkort in Leiden?”. De weinige discipelen van opleidingscentra in overig Nederland die ook de top hebben bereikt voelen dat zij er in deze dagen een beetje buiten staan. Het naderen van het lustrum doet de Leidse banden, van nature reeds hecht, in kwantiteit en kwaliteit toenemen en bij ieder onzer groeit weer met de dag het besef - het nooit helemaal afwezige besef - Leidenaar te zijn, een besef om het bezit waarvan anderen ons benijden, al zullen zij het natuurlijk wel uit hun hoofd laten dit toe te geven’.

Wanneer ik, in een volle zaal van sociëteit Minerva, deze braltaal van de leestafel af toegebrald zou horen, dan zou ik waarschijnlijk, samen met de rest van het ‘prachtvee’ (want als zodanig worden wij, Leidenaren, door de ‘discipelen van opleidingscentra in overig Nederland’ beschouwd) van harte meejuichen. Maar nu ik die woorden zwart op wit lees walg ik er een beetje van.

Komt dat omdat ik er het ‘ironieteken’ niet bijdenk? Ik geloof het niet. Het is trouwens nog de vraag of de heer Geertsema wel wil dat dit ironieteken erbij gedacht wordt.

Ik geloof dat het komt omdat zulke woorden alleen maar zin hebben in het kader van het spel dat de studentencorpora met elkaar en tegen elkaar spelen. Bij dat spel behoren vanouds de Leidse pretenties, de Leidse kak. Zij worden door de medespelers - hetzij met gespeelde hoon, hetzij met gespeelde geestdrift - geaccepteerd als de rituele formules die nu eenmaal bij dat spel behoren.

Maar buiten het kader van het spel klinken zij hol, omdat zij dan niet meer die spelfunctie hebben. Enige decennia geleden, toen de ‘groten van Nederland’ inderdaad nog oudleden van het LSC of een ander studentenkorps waren, kon dit spel ook nog wel in de ‘gewijde hallen’ voortgezet en begrepen worden. Maar nu niet meer. Want

[pagina 8]
[p. 8]

er zijn tegenwoordig te veel ‘groten van Nederland’ die nooit aan dat spel hebben meegedaan, ook in hun studententijd niet.

Daarom klinken, in een blad dat voornamelijk bestemd is voor lezers die nooit aan dat spel hebben deelgenomen, die woorden zo hol. Kak heeft, buiten de perken van het spel, alleen maar zin als hij geestig is. En dat was de heer Geertsema niet.

J.L.H.

Katholiek en (of) rooms

De heer Geert Ruygers beklaagt zich in De Katholiek, maandblad van de katholieke werkgemeenschap in de Partij van de Arbeid, over het feit dat noch hij noch de andere ‘katholieke socialisten’ in de Eerste en de Tweede Kamer zijn uitgenodigd bij de herdenking van de honderdste geboortedag van dr. Ariëns, en evenmin bij de officiële receptie welke ten huize van de pauselijke nuntius ter gelegenheid van de benoeming tot kardinaal van mgr. Alfrink is gehouden, hoewel - en nu komt het - de rooms-katholieke pers had bericht dat alle katholieke kamerleden waren uitgenodigd.

Hij laat in het midden of de fout gezocht moet worden bij de uitnodigende instanties of bij de journalisten, maar moet toch met enige verbittering constateren dat hij en zijn rooms-katholieke partijgenoten blijkbaar niet meer tot het rooms-katholieke volksdeel gerekend worden: mgr. Alfrink, merkt hij sarcastisch op, is niet tot kardinaal benoemd als hoofd van de KVP, maar als aartsbisschop van de Nederlandse kerkprovincie, waartoe ook de ‘katholieke socialisten’ behoren.

Waartegen de heer Ruygers protesteert is de vermenging van godsdienst en politiek, de vereenzelviging van kerk en politieke organisatie die blijkbaar door velen van zijn geloofsgenoten nog min of meer bewust wordt aangehangen, maar waartegen in rooms-katholieke kringen ook steeds meer verzet ontstaat. Onlangs bevatte de Osservatore Romano een hoofdartikel waarin gezegd werd dat de beslissing over een eventuele samenwerking met andersdenkenden op politiek terrein - gedoeld werd op een mogelijke samenwerking tussen de Democrazia Cristiana en de zogenaamde Nennisocialisten - alleen toekomt aan de kerkelijke hiërarchie en dus niet aan de burgerlijke politici. Maar toen was De Tijd-De Maasbode - over buitenlandse reacties spreken we nu niet - er als de kippen bij om te verklaren dat de Osservatore, hoewel een invloedrijk Vaticaans blad, daarom nog niet het officiële standpunt der kerk weergeeft. En De Bazuin, het frisse weekblad van de Nijmeegse paters Dominicanen, herinnerde eraan dat niet alles wat uit Rome komt onfeilbaar is!

Overigens valt het verwijt dat de heer Ruygers anderen maakt, die aan het begrip ‘katholiek’ een te enge begrenzing geven, op hemzelf terug als we bedenken dat hij onder ‘katholieke socialisten’ kennelijk alleen die leden van de PvdA verstaat die tot de Rooms-Katholieke Kerk behoren. Als ik iemand ontmoet die in de loop van het gesprek tot mij zegt: ‘Ik ben katholiek, meneer’, dan antwoord ik altijd: ‘Verklaar u nader: bent u rooms-katholiek, oud-katholiek, grieks-katholiek of vrij-katholiek?’

Hoewel de kerk van mgr. Alfrink en de heer Ruygers officiëel nog altijd te boek staat als Rooms-Katholieke Kerk in Nederland hebben we na de laatste wereldoorlog het merkwaardige verschijnsel kunnen constateren dat in het dagelijks spraakgebruik het eerste gedeelte van deze aanduiding plotseling is weggevallen. Wat vóór de oorlog Rooms-Katholieke Staatspartij heette heet nu Katholieke Volks Partij, en alle kranten en organen die van deze zijde worden uitgegeven heten katholiek tout court. En het bekende lied van dr. Schaepman: ‘Roomsen zijn wij, in huis en daarbuiten’, dat men eens, in de zogenaamde emancipatietijd, vol trots en met ‘roomse blijdschap’ zong, is van de repertoires der liedertafels spoorloos verdwenen. Heeft men in het eerste gedeelte van het predikaat rooms-katholiek iets denigrerends ontdekt, of schuilt achter de afkapping een pretentie die men aan ‘andersdenkende’ zijde onmogelijk kan erkennen?

J.v.R.

Korte dictatuur

In het neonlicht stonden zes tafeltjes met vier rechte stoelen elk, een tapkast en een groot tijdschriftenrek met de Aurore en L'Express en een paar rijen comics. Dat was de gelagkamer van het kleine hotel annex restaurant. De hotelier was zichtbaar teleurgesteld dat we al gegeten hadden, maar een kamer bezat hij toch. Televisie niet, voor de omgeving van Poitiers was het wachten op de relaiszender. Sprak De Gaulle? Maar dan kon hij de radio aanzetten.

En precies acht uur klonk uit de huiskamer een krakende Marseillaise, gevolgd door de sonore stem, rijzend en dalend. Aan

De tekeningen in dit nummer zijn van Peter Vos
[pagina 9]
[p. 9]

de tapkast stonden een paar monteurs en chauffeurs in blauwe kiel en baret. De patron fluisterde, en onder steelse blikken in onze richting werd het gesprek gedempt. Ze stonden er wat onwennig bij met verlegen gezichten, terwijl de stem sprak van Françaises, Français. Eén liep er weg: als ze denken dat me dat interesseert, je m'en fous. Aan het tafeltje tegenover ons riep een bediende van het pompstation de patron: très bien qu'il parle, mais moi je veux manger.

De patron raakte zichtbaar tussen twee vuren; de nieuwkomers werden tot stilte gemaand - steelse blikken - en de anderen moesten hun grinniken onderdrukken. Het was een klasje tijdens de toespraak van het hoofd der school tot de jubilaris. Even werd het stil toen De Gaulle sprak over de koopkracht, maar daarna was het afgelopen. Een goedmoedige dertiger met het uiterlijk van Pellegrin die Napoleon speelt maakte achter zijn tafeltje weidse armgebaren en zette tot slot zijn duim op de punt van zijn schedel; de patron die hem zijn soep bracht zei wanhopig: maar als er dan toch anderen zijn die het wél interesseert! Hij had het moeilijk, er was geen aardigheid meer aan die avond.

Om twintig over acht was het afgelopen en op de tonen van het volkslied haalde iedereen verlicht adem; er kon weer gelachen worden. Onze korte dictatuur was ten einde.

J.J.D.R.

Voortgezet walgen

Enige tijd geleden schreef ik een stukje in deze rubriek over een artikel dat onder de titel Walgen van de Groene verschenen was in het maandblad Cartons voor Letterkunde. In dit artikel trachtte E.M. Janssen Perio de politiek van het weekblad de Groene aan de kaak te stellen, een streven dat ik graag had

illustratie

toegejuicht, als niet de walging van de schrijver zijn proza zodanig had aangetast dat het zelfs bij zijn medestanders weerzin wekte.

Inmiddels heeft Cartons het tweede deel van Janssen Perio's artikel gepubliceerd, en dat is veel beheerster, coherenter en doeltreffender uitgevallen. Het stuk zit propvol gegevens, die dan nog maar een fractie schijnen te vormen van het door Janssen Perio verzamelde materiaal (hij biedt verscheidene malen de Groene uitvoeriger adstructiemateriaal ter publikatie aan, al zal hij wel geen moment de illusie hebben gekoesterd dat Dijkstra daar ooit op in zal gaan).

Zakelijkheid bevordert de esthetiek: tussen zijn citaten, data en getallen door komt Janssen Perio in dit tweede deel van zijn artikel tot veel puntiger uitspraken dan in het eerste, aan het walgen gewijde deel. De politiek van de Groene formuleert hij als volgt: ‘het omzetten van een regelrechte communistische laster in een omzichtig in voorwaardelijkheden en voorbehouden ingekapselde insinuatie...’ Ook wordt er veel gejubeld in de Groene, want ‘altijd weer dooit het in Dijkstra's geopolitieke visioenen, in zijn Groene-land; maar wat er dooit en steeds weer ongemerkt bevriest mag “Joost” weten. De dooi is voor Dijkstra wat voor de echte theoloog de genade is - een bron van uitvoerige exegese en eindeloos gesprek’.

Het nut van artikelen als Walgen van de Groene blijft natuurlijk problematisch. De oplaag van Cartons voor Letterkunde is, zelfs vergeleken bij die van de Groene van tegenwoordig, minuscuul. De heren Dijkstra en Davids zullen de nummers in kwestie wel toegestuurd gekregen hebben, maar zij zullen er slechts door gesterkt worden in hun overtuiging dat zij die de dingen objectief zien het moeilijk hebben in Nederland.

J.E.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Nico Scheepmaker

  • J.L. Heldring

  • J. van Rossum

  • J.J.D. Rijk

  • Jan Emmens