Congo aan de vooravond van zijn onafhankelijkheid
Paul Adeline
Brazzaville, mei
Op alle Afrikaanse markten herkent men van verre de slagersboom aan de klitten kale gieren die aan de takken hangen, het slachtuur afwachtend om om het afval te vechten of zelfs te trachten edele buit te bemachtigen.
De Congolese hotels aan beide oevers van de Pool doen op 't ogenblik denken aan de slagersboom. Men loopt er scharrelaars uit beide werelden tegen het lijf: geheime, half geheime en geenszins geheime agenten van verscheidene mogendheden, vertegenwoordigers van Morele Herbewapening en van Unilever, journalisten, pastoors en internationale ambtenaren. Een atmosfeer van buitverdeling-met-handschoentjes-aan. Maar welke buit gaat men verdelen? De Belgische kolonie of de toekomstige onafhankelijke Congo?
Allebei een beetje natuurlijk. De kleine en iets grotere scharrelaars kopen voorraden en bedrijven van de kolonialen op hun retour voor een derde of de helft van de waarde. Dat is, als men het zo mag stellen, bijna eerlijk en wettig.
Op een hoger niveau voeren bepaalde grote trusts, voorzien van officieuze maar solide regeringssteun, meer verborgen onderhandelingen, gericht op de grote ondernemingen, de belangrijkste sectoren van de Congolese economie. Men spreekt over smerige streken, over vreemde zakencombinaties die een grote elasticiteit vertonen. Een bepaald mijnbouwbedrijf, een bepaalde vervoersmaatschappij heten 's morgens onder Engels toezicht te staan, tussen de middag zijn ze Amerikaans, 's avonds bij de borrel zijn ze weer Belgisch geworden onder Zweedse vlag.
De Belgische évacués, die op wachtlijsten van de Sabena of de Air France staan, beginnen te lijken op alle vluchtelingen ter wereld. De haat in hun ogen is veeleer gericht tegen de blanke of de bruine aasvogels dan tegen de toekomstige burgers van Congo. Men is wat verbaasd dat men ze niet hoort schreeuwen: ‘Algérie française’.
Gisteravond heb ik in Brazzaville deelgenomen aan een internationaal diner met vertegenwoordigers van verschillende huidskleur in een zeer ontspannen, vrolijke sfeer in het restaurant à la mode van de Europese wijk. De avond werd besloten met een Afrikaans poto-poto-bal waar gesproken werd over Franse politiek en litteratuur. Vandaag, op de Belgische oever, schijnen mijn metgezel en ik de enige blanken te zijn in de uitgestrekte inheemse wijken, omlijst, begeleid, en om het ronduit te zeggen beschermd door de nationalistische Congolese leiders. Tijdens een vechtparij tussen twee stammen zijn gisteravond doden gevallen.
Als wij de redactie van een krant verlaten is een Soebra vijftig meter verder kalmpjes bezig een Loeba de keel af te snijden. Bakongonegers arresteren hem even kalm en dragen hem over aan een van de patrouilles van de openbare macht die zonder enige Europese rang de Afrikaanse steden doorkruisen. De rust waarin het voorval zich afspeelt is veelbetekenend; nooit heb ik in enige negerstad dit soort gespannen stilte gevoeld, voorbode van iets. Nooit ook heb ik me er zo uitgesloten gevoeld door de kleur van mijn huid.
Wij bezoeken de hoofdkwartieren van de partijen, het ene kantoor na het andere. Over het algemeen zien de bureaus er armelijk uit, een tikje geïmproviseerd. Onze gastheren, voor het grootste deel mensen van onder de dertig, missen de zelfverzekerdheid en het optimisme - zelfs als de tegenverwijten komen - die men aantreft bij hun gelijken met een Franse of een Britse vorming. De vorming: dat is nu juist wat hun ontbreekt, en zij weten het. Als kleinburgers die het materieel heel wat beter hebben dan vele Europeanen in Zuid-Europa hebben zij een geweldig tekort aan algemene denkbeelden, aan kennis over onze uitgestrekte en gevaarlijke wereld van de twintigste eeuw.
Zodra wij aankomen waarschuwen de gidsen: de heren zijn geen Belgen. Deze introductie zet de sluizen open voor een stroom van beschuldigingen die - is dat de solidariteit van de huidskleur of die van het werelddeel? - me tenslotte gaat hinderen omdat het een mengsel is van roerende kinderachtigheid en verantwoordelijkheidsgevoel dat tegelijk gevreesd wordt en hartstochtelijk begeerd.
Het ‘Belgische paternalisme’ is een cliché, even waar en even onjuist als alle clichés. Wat al die algemeen-secretarissen en vice-presidenten (de presidenten zijn in België) in mijn geheugen wakker roepen is veeleer de herinnering aan een jeugdvriend, opgevoed door een moeder die weduwe was, burgerlijk, rijk en weldenkend, en die door de dienstplicht plotseling gedwongen werd haar enige zoon, die al te zeer in de watten gepakt was, alleen te laten in een ruwe, onbeschofte en concurrerende wereld. Voortaan zal ik het hebben over Belgisch ‘maternalisme’.
Als we het kantoor van een andere krant uitgaan (jongelui in hemdsmouwen, hoed achter op het hoofd, net het negatief van een Amerikaanse film) brengt onze gids ons naar een Leger-des-Heilsachtige kapel. ‘Evangelisch Afrikaanse Kerk van Onze Heer Jezus Christus van de Profeet Simon Kimbangu’. Wij zijn bij de kimbangisten, een van de meest beroemde syncretistische Bantoesekten, waarvan de stichter, vervolgd door het gouvernement, vooral onder druk van de katholieke missie, in gevangenschap gestorven is aan het eind van de oorlog.
Er doemt een reus van rijpere leeftijd op die er goedig en lichtelijk verbijsterd uitziet en gehuld is in een soort purperen toga: Simon Mpadi, de geliefde volgeling, de Aäron van de profeet. Ik dacht dat hij dood was, ik ben verbaasd, men vertaalt mijn woorden. Zijn ogen beginnen te glanzen: kent deze blanke uit Europa hem? Hij raakt op dreef, mompelt iets in het lingala, ik versta net genoeg om te begrijpen dat hij min of meer aan het preken is. De jongeren slepen hem mee, enigszins verlegen met zijn demonstratie, naar het schijnt. Mpadi en zijn meester zijn nog slechts grote voorouders, nuttige voorlopers en als zodanig vereerd, maar nu voorbijgestreefd. Toch is het kimbangisme de eerste vorm van georganiseerde oppositie tegen de Belgische kolonisatie geweest. Het is nog één van de zeldzame factoren die de stambarrières overbruggen.
Mijn Congolese gids laat mij op dit punt stoppen. ‘Stamgevoelens zijn een Belgische uitvinding: divide ut imperes’. (Zoals vele van de tegenwoordige