Vergaderen
A.L. Schneiders
Het is allang bon ton om te klagen of grapjes te maken over het steeds toenemend aantal vergaderingen. Geen hoge functionaris zal een nieuwe commissie durven instellen zonder zich lachend of zuchtend te verontschuldigen, soms reeds onder verwijzing naar Parkinsons Laws, en de gevoeliger naturen onder hen zullen zo luchtig mogelijk spreken van ‘ons werkgroepje’ of de ‘nieuwe club voor genotsartikelentarieven’. Dit verandert natuurlijk niets aan het resultaat: er wordt vergaderd.
Voor degene die niet van vergaderen houdt is het een raadsel dat de dag maar niet wil komen dat alle functionarissen als één man opstaan, de groene tafels, hamers en bellen uit de ramen smijten om eindelijk eens aan hun werk te gaan, of anders naar huis of het strand. Het antwoord zal zijn dat de maatschappij te gecompliceerd is geworden om zonder al die bijeenkomsten te kunnen verlopen, maar dat is niet de hele waarheid. Een andere reden moet zijn dat teveel functionarissen lang niet zo onder aantal en duur van de vergaderingen lijden als zij doen voorkomen en wel gewenst zou zijn.
B. bijvoorbeeld zou zeker niet goed zonder vergaderingen kunnen leven. Niet dat hij bepaald behoefte heeft aan de steun van een collectiviteit, integendeel. Het is meer zo dat het voor B. veel aardiger is zijn wil aan anderen op te leggen ten aanschouwe van een heel comité dan uit de stilte van zijn werkkamer; wie zou anders weten dat B. het heeft gedaan? Hij schrijft dan ook een groot aantal vergaderingen uit, soms een spoedvergadering. Zijn vrouw brengt hem dikwijls weg als hij met opgeheven hoofd en zijn aktentas de stoep van het gebouw op stapt, zoals vissers- en vliegersvrouwen misschien hun man uitgeleide doen naar ka of platform. Dan blijft zij nog even hangen en wuift een beetje opgewonden naar de leden van het comité die B. volgen, haar man's comité.
B. is op zijn best wanneer hij door een instantie wordt tegengewerkt, hetgeen natuurlijk geregeld het geval is. Met vernietigend sarcasme leest hij voor uit de gewraakte brief of nota en voert hierop de discussie naar zijn climax, een resolutie. Dikwijls dicteert hij die nog staande de vergadering aan de secretaris, met brede gebaren maar in nog juist beheerste termen, terwijl het comité zachtjes fluistert of luistert. De resolutie wordt soms per aangetekende brief verzonden, maar ook niet zelden per telegram. Natuurlijk heeft B. het niet altijd zo makkelijk, er zijn andere commissies waarin de tegenstander recht tegenover hem aan dezelfde tafel zit. Maar dat heeft weer zijn eigen genoegens: misverstand, verbazing over zoveel onbegrip, heilige verontwaardiging.
Iemand die ook geheel in het vergaderwezen schijnt te leven is de grote, oude v. M. Hij zit in zoveel commissies, commissariaten, raden en kamers dat hij ze niet allemaal meer zal kunnen weten, laat staan de vergaderingen bijwonen. Hij beperkt zich dus tot de belangrijkste of die hem het beste uitkomen, bijvoorbeeld drie vergaderingen die hij op één middag in Den Haag kan meenemen.
De enige gelegenheid dat ik hem heb mogen meemaken was tijdens een vergadering die hij zorgvuldig uitgekozen scheen te hebben als rustpunt in een drukke dag. Ongeveer in het midden van onze bijeenkomst kwam hij binnen, tot ieders verbazing en grote vreugde, want onze commissie had hem in jaren niet meer mogen zien. Voorzitter en leden sprongen dus op, maar nadat hij onze president de hand had geschud wuifde v. M. ons minzaam naar onze stoelen terug. Een minuut of drie heeft hij nog met zijn slimme oogjes zitten rondkijken, olijk alsof hij zich afvroeg met wat voor komisch onderwerp wij toch bezig waren, toen viel hij in een rustig slaapje. Dat was niet helemaal wat wij hadden verwacht of gehoopt, maar toch, de aanwezigheid van die magistrale oude leeuwekop in ons midden was een teken dat de oude onze bezigheden nog niet helemaal was vergeten.
Het spreekt vanzelf dat lang niet iedereen in de vergaderzaal zo de natuurlijke achtergrond voor zijn gedragingen vindt als de heren B. en v. M., natuurlijker zou men zeggen dan bureau, laat staan bed. De anderen verstijven dikwijls wat in keel en benen als zij zijn binnengekomen; kijk hoe zij om elkaar heen drentelen voordat zij moeten