Operatief
Alle operarumoeren c.q. -schandalen zijn nu al jarenlang in Amsterdam de klucht van het seizoen, terwijl daarnaast nog de café-Klatsch de interne en voor intiem vermaak dienende kluchtscènetjes ter tafel doet brengen die van het opera(wan)beleid het gevolg zijn. Elk personeelslid van de opera kan langzamerhand het repertoire van een humorist vullen en het verbaast me dat nog geen librettist de Nederlandse Opera als zodanig als onderwerp voor een muzikaal kluchtspel heeft gekozen.
Verbazingwekkender is nog dat alle gedebatteer rondom de opera wordt bedreven met vakverenigingstermen enerzijds en een allang niet meer ter zake doend artistiek pathos anderzijds, terwijl nauwelijks wordt gevraagd of al dit gesubsidieerde stuntelen, ruziën en reorganiseren wel enige zin heeft. De opera is al een miljoenen verslindende instelling, maar er is ook nog het verlengstuk, een eigen operagebouw, waarvan de te kiezen plaats alweer zo'n opgewekt twistpunt op zichzelf is geweest. Er moet dan nu een operagebouw op het vrijkomende terrein van de RAI aan de Ferdinand Bolstraat komen, maar voordat daar ook weer de nodige miljoenen in worden gestoken mag toch wel eens het operaprobleem in zijn geheel aan de orde komen.
Ik voor mij geloof dat er noch aan een eigen Nederlandse Opera noch aan een daartoe dienend gebouw ook maar enige reële behoefte is of ooit zal komen. De opera met zijn kostbare machinerie is een kunstvorm van het verleden, een plant van vreemde bodem bovendien die in ons land toch nooit heeft gedijd. Natuurlijk is het niet nodig de draad met de muziekdramatische cultuur als historisch en in beperkte mate nog actueel verschijnsel geheel door te snijden, maar ik zie niet in waarom buitenlandse gezelschappen met periodieke gastvoorstellingen niet aan de bestaande behoefte kunnen voldoen. Voor zover de Nederlandse Opera iets van betekenis heeft gepresteerd was dit ook hoofdzakelijk aan buitenlandse krachten te danken, en ik meen dat elke poging om een eigen Nederlandse opera-‘cultuur’ te kweken ook niet meer dan een overbodig namaak-produkt zal opleveren. Misschien blijft er plaats voor een kleine kaderorganisatie in de trant van de vroegere Wagnervereniging, die op zijn tijd buitenlandse gezelschappen of krachten kan aantrekken en een vaste verbintenis met enig bestaand orkest heeft. Het eigentijdse muziekdrama, het muzikale spel of de muzikale komedie heeft nog genoeg ontwikkelingskansen en zal ook wel aan bod moeten kunnen blijven, maar de opera à grand spectacle heeft zijn tijd gehad.
Het is dwaas van het weinige overheidsgeld dat in ons land aan de kunst wordt besteed de grootste portie te bestemmen voor een reproducerende machinerie waar maar beperkte belangstelling voor bestaat, terwijl de creatieve kunst met mondjesmaat wordt bedeeld. Het is ook dwaas in Amsterdam miljoenen te gaan besteden aan een operagebouw zolang de schouwburgnood er de oorzaak van is dat waardevolle toneelstukken van niet-Amsterdamse gezelschappen, die gemakkelijk in serie zouden kunnen worden vertoond, er hoogstens enkele malen te zien zijn.
Al het operarumoer zou zijn nut hebben als nu ook eens operatief werd ingegrepen in de bestaande plannen. Die moeten wat Amsterdam betreft allereerst op een nieuwe en modern geoutilleerde schouwburg zijn gericht, waaraan dan liefst een theatertje voor experimenteel toneel wordt verbonden dat ook voor de cabaret- en aanverwante kunst dienst kan doen. Voor operavoorstellingen staan dan als passende entourage de Stadsschouwburg en Carré ter beschikking. Kan deze kat nog niet de bel worden aangebonden voordat we met de kater opgescheept zitten?
J.H.W.V.