nauwere economische banden hadden met de rest van Europa?’, kreeg onvermijdelijk ten antwoord ‘Maar het Gemenebest...’, waarbij dan de verzwegen gedachte aangevuld moest worden dat het probleem juist gesteld werd met de onschuldig uitziende woorden ‘de rest van’. Europa was Europa; Groot-Brittannië was iets anders. De eilandbewoners hebben zich nooit helemaal Europeanen gevoeld: ‘Europa’ was in het ergste geval een lastige maar onverbrekelijke relatie (twee keer per eeuw troepen naar Vlaanderen sturen om het ‘machtsevenwicht’ te handhaven), en in het gunstigste een exotisch gebied, al halverwege op weg naar de Levant. De laatste vijf jaar is er het een en ander gebeurd. Het Gemenebest roept nog steeds
krachtige sentimenten op, maar er is meer realisme over zijn politieke en economische samenhang, die ieder jaar zwakker wordt: India een republiek, Zuid-Afrika een debetpost, Canada steeds meer geïntegreerd met de Verenigde Staten. Het fiasco van Suez heeft niet alleen de Britse pretenties gematigd, het heeft ook de krachtsverhouding in de conservatieve partij gewijzigd: de nuchtere zakenlieden zullen nooit meer de zin doen van de romantische, imperialistische vleugel met zijn aristocratische herinneringen. In plaats van bang om door Europa verzwolgen te worden, is men nu bang om alleen achter te blijven.
Zulke vrezen zijn natuurlijk niet zonder grond. Een oude traditie op het vasteland associeert inspanningen om Europa te verenigen met pogingen om de Britse invloed weg te houden. Door een besluit om vijf jaar geleden mee te doen had de Britse regering die traditie kunnen doorbreken; door van deelneming af te zien speelde zij in de kaart van hen die zich een Europese unie nooit anders hadden kunnen voorstellen dan inhoudende dat het leven voortaan zonder Britse interventie zou verlopen. Het voorstel voor een vrijhandelszone was berekend op de economische kanten van de plannen tot samenwerking, maar getuigde van een oprecht en rampzalig gebrek aan begrip voor de politieke bedoelingen van althans de voornaamste leden van de Zes. In politieke termen leek het voorstel alleen bestemd om de eenheid van de Zes te verbreken. Londen begreep niet dat de nieuwe unie in de eerste plaats gericht was niet op expansie, maar op een versterkte afzonderlijkheid en onafhankelijkheid, des te meer toen het vreemde Amerikaanse enthousiasme voor alles wat unie was gemengd werd met een toenemende vrees in Amerika, dat een te grote unie een gevaarlijke zakelijke concurrent zou worden. De Britten zijn dan ook bepaald verbaasd door de argwaan en het verzet die zij ontmoeten wanneer hun land politiek ‘terugvalt’ op het vasteland of cultureel ‘Europa’ gaat ontdekken. Het publiek lijkt zich nog steeds niet te kunnen voorstellen dat een Engelsman ooit iets anders dan liefde en vertrouwen zal ondervinden; maar de politici, die een strijd moeten voeren met de nationale parochiegeest om tenminste duidelijk te maken dat nauwere betrekkingen met Europa bijna onvermijdelijk zijn, merken dat zij daar van Europa niet veel lof voor krijgen. Ongeveer zoals de wereld nooit weet of de Verenigde Staten beschuldigd moeten worden van interventie of van isolationisme, lijkt het de Britten of zij door de Zes tegelijkertijd over bemoeizucht en afzijdigheid worden lastig gevallen.
De aanspraken van generaal De Gaulle op het diplomatieke leiderschap in Europa maken de pil nog bitterder voor de Britten. De traditie van de Entente Cordiale doet zich nog gelden in Londen, al hebben de gewijzigde omstandigheden Frankrijk onafhankelijk gemaakt van de Britse steun. Bij de verdragen van Parijs in 1954, die volgden op de mislukking van de EDG, verlangden de Fransen nog dat er Britse troepen in Duitsland zouden blijven als herverzekering tegen een herstel van de Duitse macht. De Engelse politici hebben het moeilijk kunnen slikken dat zij, na tien jaar proberen om de Franse argwaan tegen Duitsland te kalmeren, zelf het doelwit zijn geworden, in zekere mate samen met de Amerikanen, voor de nieuwe Franse zelfbevestiging, en de Duitsers helemaal niet. Politici verwachten altijd een dankbaarheid die de geschiedenis hun nooit geeft.