| |
Korte commentaren
Voorzienigheid?
Wij zijn in het Westen, en dan voornamelijk in West-Europa, een beetje geneigd de Amerikaanse prestaties op ruimtevaart en politiek gebied te kleineren en daarentegen de Russische prestaties op die gebieden hoger aan te slaan dan feitelijk nodig is. Wij doen dit niet uit politieke overwegingen (integendeel), noch uit leedvermaak (althans niet voor 100%), maar domweg omdat de Russen nu eenmaal groter indruk maken met wat zij doen dan de Amerikanen. De oorzaak daarvan is heel simpel. Door nationalisatie van de reclame (sindsdien de propaganda genoemd) hebben de Russen op dit gebied een beduidende voorsprong op de Amerikanen gekregen. Er cirkelen nu al veel meer Amerikaanse kunstmanen door het luchtruim dan Russische, maar toch maken de eerste minder indruk op ons, omdat zij zo verdraaid veel op elkaar lijken, of anders zo'n bijzonder grote gelijkenis vertonen met een Russische kunstmaan die al veel eerder werd weggeschoten. Als de Russen een spoetnik wegschieten, gebeurt dat bijna altijd op een betekenisvol moment, bijvoorbeeld aan de vooravond van een bezoek of een conferentie. Daardoor maken zij de indruk, dat zij op ieder gewenst moment, ongeacht het weer bijvoorbeeld, zo'n ding kunnen afvuren, terwijl men verder het idee krijgt dat er nooit een Russische lancering mislukt. Dit laatste is natuurlijk hoogst onwaarschijnlijk, maar als we aannemen dat ook de Russen mislukkingen kennen wordt hun prestatie om op een gewenste dag een nieuw ruimteschip de lucht in te kunnen sturen, slechts des te indrukwekkender. Het was met het blote oog waarneembaar en het seinde dat het een lieve lust was. Op de vooravond van de topconferentie werd het gelanceerd. Toeval? Daar gelooft geen mens in. Berekening dus. Maar het feit dat dit ruimteschip pas op de vooravond gelanceerd kon worden om maximaal effect te sorteren, betekent dat er niet van te voren mee geoefend kon worden. Want wat zouden wij niet lachen in het Westen, als reeds twee weken voor de topconferentie zo'n druk
seinend baasje door het hemelruim snorde, zich onbewust van het feit dat hij op de eerste dag van die conferentie alweer ver- | |
| |
geten zou zijn. De eerste lancering kon dus pas op de geplande dag plaatshebben. Nu zijn er twee mogelijkheden. Het eerste schot was raak, of het mislukte. In het eerste geval mogen we van een grootse prestatie spreken. In het tweede geval ...ook. Want er is tenslotte een ‘Korablij’ gelanceerd, dus als er een, of twee, of drie mislukkingen zijn geweest, dan zijn de Russen toch in ieder geval in staat geweest twee, drie of vier lanceringen op één dag te doen plaatsvinden. En dat is ook weer een grootse prestatie, die niet onderdoet voor die van het neerschieten van de U-2. Want als we enkele officiële Amerikaanse uitspraken mogen geloven (en dat mogen we, dat is juist een van de charmante fouten van de Amerikaanse politici) heeft de Sovjet-Unie weer op een formidabele wijze ‘getimed’. Amerika beweert, dat 1. al vier jaar lang van dergelijke vluchten worden gemaakt, en 2. Chroesjtsjov al lang van plan was de topconferentie te laten mislukken. Laat u deze twee uitpsraken even op u inwerken. Als de laatste juist is, had Chroestsjov dringend behoefte aan een voorwendsel, en het beste voorwendsel was de U-2. En daar kwam deze al, als het ware op bestelling, en hoep: daar lag-ie al. Nu kan men natuurlijk best volhouden, dat de voorzienigheid zozeer op Chroestsjovs hand was (ze is op nog wel meer handen geweest die niet vlekkeloos waren) dat zij juist op dat moment en voor het eerst in vier jaar een U-2 tot lager vliegen dwong zodat hij neergeschoten kon worden, maar deze veronderstelling heeft naast enkele voordelen het nadeel, dat het geloof in de eigen goede zaak ondermijnd wordt als men moet gaan aannemen dat Chroestsjov bij alles wat hij doet door de voorzienigheid wordt geruggesteund. Wij (en vooral de Amerikanen) doen er beter aan te erkennen, dat wij in technisch opzicht en vooral
ook in tactisch opzicht een grote achterstand op de Russen hebben. De Russen hadden behoefte aan een U-2 affaire en zij creëerden die op het gewenste tijdstip. Toenhadden de Amerikanen, als antwoord, behoefte aan een Fuchs-affaire, maar het enige waarmee zij konden komen opdraven was een houten wapenschild met een zendertje erin. En daar waren zij dan nog bijzonder mee in hun schik!
N.S.
De tekeningen in dit nummer (‘Vreemde vogels’) zijn van Peter Vos
| |
Ladingpiraten
Piraten willen vanouds zo veel en zo snel mogelijk buit binnenhalen. Tegenwoordig is buit niet meer dan het surplus van een reeks gereglementeerde goederenoverdrachten, maar een nieuw en steeds hinderlijker wordend slag wegboekaniers is ook druk doende deze op vier, zes, acht of meer wielen in of uit de wacht te slepen. Steeds groter, langer en machtiger worden de vrachtauto's, al dan niet met één of meer verlengstukken, steeds meer lading moet er met één trek en op éénzelfde stel assen worden vervoerd. Er wordt nauwelijks gevraagd of deze gemotoriseerde giganten nog manoeuvreerbaar zijn en in hoever ze, vooral in de oude stadskernen, zo niet levensgevaarlijk dan toch een permanent stremmende faktor in het verkeer zijn. De techniek heeft de economie allang in staat gesteld haar gang te gaan wat de maten betreft: 100 kubieke meter vracht per kosteneenheid is goedkoper dan 90 en de overige weggebruikers mogen de boom in.
In Amsterdam, waar de overheid de stelregel huldigt het verkeer in het centrum zo lang zijn chaotische beloop te laten totdat er alleen nog maar één verwrongen hoop metaal tussen de huizenwanden hoeft te worden weggehakt zodat ook met één kraan het hele probleem dan kan worden opgelost - in deze zo merkwaardig tussen verleden en toekomst aarzelende stad heb ik het dagelijkse uitzicht op enkele voor de binnenstad karakteristieke bruggen. Er staan daar de bekende roodomcirkelde verbodsborden die met summiere symboliek paal en perk beogen te stellen aan gewicht en breedte van de rijdende mastodonten. Geen chauffeur die er zich iets van aantrekt en door de jaren heen heb ik nooit enig politiefunktionaris, hoe duidelijk de overtreding zich ook voor zijn eigen ogen afspeelde, zich daar iets van zien aantrekken. Welgemoed paradeert hij te voet of te paard verder, met een steelse blik op het polshorloge zich afvragend of het al niet de tijd is voor moeder de vrouw en de stamppot.
Een gebruikelijk beeld voor mijn van een riant uitzicht voorziene woning is het aanrijden van een tweeling-mastodont zaterdags tegen het middaguur. Het vehikel stopt middenin het uizicht, de forse bestuurder gaat na gedane arbeid goed rusten gedurende het weekeind en 's maandagsmorgens vroeg verraadt een tot in zijn grondvesten schuddend huis dat onze blik weer enige tijd de verte mag kiezen. Het aardige is dat de firmanaam zo duidelijk op het gevaarte is vermeld dat we zonder enige
| |
| |
moeite iedere daad achterwege kunnen laten die het bedrijf in kwestie zou bevoordelen.
Goed, men wil dan nu wel iets aan deze piraterij gaan doen en men is op het internationale vlak begonnen met een voorzichtig prohibitief dokteren aan maten en gewichten. En, zoals te doen gebruikelijk, met een fikse internationale ruzie. Op de onlangs te Parijs gehouden conferentie van de ministers van verkeer van 17 Europese landen bleek immers dat 6 landen voor een maximum-lengte der vrachtauto's van 18 m en 11 voor een van 161/2 m waren. Over het maximum as- en totale gewicht waren de meningen ook al onverzoenlijk verdeeld en met maatlat en kilogram in de achterzak zijn de bewindslieden onverrichterzake naar huis gegaan. Alweer een topconferentie mislukt. Naar beproefde zede gaan nu plaatsvervangers vergaderen over een compromis.
Ik zal wel schuddend en schuivend afwachten wat dit maat- en schaafwerk uiteindelijk oplevert, maar ik vraag me ook af of wij in ons eigen overvolle tuintje niet eens moeten gaan denken aan nog een mammoeth-wet, die dan wat grondiger onze hoogstpersoonlijke levensruimte beschermt.
J.H.W.V.
| |
Pasternak
Het moet in 1956 geweest zijn, dat mij ten huize van een Amsterdamse slavist een bundeltje getypte gedichten getoond werd, dat door een buitenlandse professor in de Slavische Talen uit de Sovjet-Unie was meegebracht. De gedichten waren van Boris Pasternak, een naam die mij toen minder zei dan nu. De professor was op uitnodiging van de Schrijversbond of iets dergelijks een paar weken in Rusland geweest, waar hij vele oude bekenden van voor de oorlog had ontmoet, en ook velen die hij als befaamd slavist van naam kende. Een ding was echter merkwaardig: als hij met iemand afsprak, bleek het opgegeven adres steeds de ‘Club voor Schrijvers’, de ‘Sociëteit voor Auteurs’ e.d. te zijn. Hij werd door niemand thuis ontvangen. Zelfs een ooroorlogse huisvriend, die zijn vrouw nog had uitgeschilderd, zei hem: ‘Je moet het me maar niet kwalijk nemen, ik wil je overal ontmoeten, maar niet bij mij thuis. Ik hoop dat je dat begrijpt’. Er was tenslotte maar één man die zich nergens iets van aantrok en hem wèl thuis ontving. Pasternak. ‘U komt net een paar dagen te laat’, zei hij tegen de professor. ‘Ik heb juist aan een Italiaan het manuscript van een roman van me meegegeven. Het wordt hier toch niet uitgegeven. Het kan me niet schelen wat er van komt. Ze hebben mijn leven hier verpest, en bovendien, ik ben een oud man’.
Hij gaf zijn gast een bundeltje nieuwe gedichten mee. Op doorreis naar zijn vaderland bracht de professor nog een bezoek aan Holland. Wat er verder met deze gedichten gebeurd is weet ik niet. Misschien waren het wel dezelfde gedichten, die achterin Dokter Zjivago voorkomen. Een feit is, dat deze professor door de Russen is lastig gevallen en ervan verdacht werd het manuscript van Dokter Zjivago buiten Rusland te hebben gesmokkeld, toen bekend werd dat Feltrinelli de uitgave van de roman aan het voorbereiden was. Voor zover mij bekend heeft de professor de gedichten nog niet aan de publiciteit blootgegeven, waarschijnlijk omdat hij Pasternaks moeilijkheden niet nog wilde vergroten.
N.S.
| |
Herkenning
Nauwkeurig uit het knallende spoor van een zomerse motorfiets geknipt en door het rumoer tot denkvolume afgedempt, kwam één enkel woord door het open raam mijn bureau opgerold: Pasternàk. Ik zocht in de schaduw onder de bomen langs de gracht naar die verborgen stem, die met dat ene onwaarschijnlijk precies gemikte woord een heel moment van een onwaarschijnlijk precies herkenbare orde weer aan het licht had gebracht, die van Pasternak, die ongeveer op hetzelfde uur zal zijn begraven. Als ik geen stem had gevonden had ik dit stukje zeker niet geschreven. De man stond met zijn rug nog tegen het hek voor mijn open raam gedrukt, de motorfiets was net voorbij, een lange oude nek van rimpels, een strooien hoed en een wit, linnen jasje.
A.L.S.
| |
Critiek op termijn
Met een licht gevoel van schuld sla ik in mijn dagblad bijna altijd de critieken inzake hedendaagse beeldende kunst over. Ik zou wel anders willen, maar al die langademige zinnen over meestal kortademige kunstenaars waaien toch dadelijk mijn hoofd weer uit. Tot mijn genoegen merk ik nu dat dat schuldgevoel ook niet meer nodig is. Mijn criticus haalt met instemming een artikel van de heer Braat aan uit de Kroniek van Kunst en Kultuur, waarin deze zich keert tegen het ‘leger arrogante epigonen en handige benenbrekers’. Braat is helemaal niet tegen ‘enige moderne of actuele tendentie in de kunst’, aldus mijn criticus, maar wel tegen ‘de stroom van zwakke talenten en onbegaafden die het kunstleven in onze
| |
| |
jaren zo is gaan belasten’. Dan haalt hij Braat weer aan die zegt dat ‘negentig procent van de huidige kunstproductie wel eens volkomen waardeloos zou kunnen zijn’.
Deze beurtzang is nauwelijks geschikt om de belangstelling voor de hedendaagse beeldende kunst en de professionele critiek daarop te verlevendigen. Als ik precies lees zou ik eruit moeten opmaken dat het zo moeilijk is geworden nog de meesters van de epigonen te onderscheiden, de waardevollen van de waardelozen, dat de heren het maar aan het nageslacht overlaten. Maar hoe komt Braat nu aan die ongeveer negentig en tien procent; is dat een soort vuistregel? Wanneer de imitatie in de hedendaagse beeldende kunst zo gemakkelijk is en het onderscheid daardoor zo moeilijk, dan zou men ook wel mogen concluderen dat al die activiteit voor honderd procent waardeloos is. Maar dat lijkt ook weer niet waarschijnlijk en het zal ook niet de bedoeling van de heer Braat geweest zijn dat te beweren. Zijn verklaring zal wel moeten worden uitgelegd als een soort schroom tegenover het wonder van de abstractie, hij durft het niet aan zo maar negentig procent of meer terug naar het niets te wijzen, waarvoor bij sommige abstracties toch maar een licht duwtje voldoende is. De nageslachten zullen dat dus moeten doen, maar daarmee zijn wij niet geholpen. Trouwens, die nageslachten zullen het ook weer niet met elkaar eens zijn en is er een reden om aan te nemen dat zij het beter zullen weten dan wij? Het lijkt mij dat de professionele kunstcritiek heel wat animerender zou zijn wanneer zij de pen hanteerde met wat minder ontzag voor de eeuwen en de ijle zinnen die wel gepaard moeten gaan met het voelen op zo lange termijn.
A.L.S.
|
|