elkaar kunnen aandoen’. Nu is het mogelijk dat een dichterlijker aangelegd mens dan ik tijdens het kijken iets ervaart van deze intenties in het stuk. Maar zelf moet ik bekennen dat de zin van praktisch iedere scène me ontging en dat ik me geen moment betrokken voelde bij dit toneelgebeuren door de vaagheid van de taal, door de ongemotiveerdheid van de onverwachts opvlammende spanningen, door de ondoorzichtigheid van de drukke mise en scène, door het volslagen ontbreken van enig dramatisch conflikt en het wegvallen van elk reëel verband met de nuchtere werkelijkheid, waarin mensen normale dingen tegen elkaar zeggen, elkaar haten of liefhebben, en eten moeten, drinken en slapen.
Zolang voor mij het geheim en de kracht van het dramatisch gebeuren schuilt in het juist wél meegezogen worden in een andere werkelijkheid, die men als vreemd, wat geordend, maar toch bekend ervaart, zolang heeft dit avant-garde toneel mij niets te bieden dat het gemis van die andere, voor mij noodzakelijke toneelervaring goed maakt.
Het is niet zo, dat ik geen ogenblik geboeid was door de nerveuze spanning in de dialogen van David Herbert, maar ik zou ze liever als een lang episch gedicht gelezen hebben om me volledig rekenschap van de inhoud te kunnen geven; evenmin is het zo, dat ik geen grote bewondering had voor de intensiteit en de technische perfectie in het spel van Athol Fugard en auteur David Herbert, die ik voor grote acteurs houd, maar ik had ze liever gezien in een ouderwets stuk dat op menselijk niveau iedere gedachte en elke bedoeling met name noemt.
Na afloop heeft het niet betalende, en dus ingewijde, publiek de prestaties van deze Zuidafrikaanse spelers met een ovatie beloond, maar het lijkt me waarschijnlijk dat naast een wellicht niet overal ontbrekend begrip, ook een behoorlijke dosis snobisme aan de wieg stond van dit enthousiasme. Menige vraag over de achtergrond van het stuk en over details van de handeling die ik tijdens het jassen halen aan geestdriftige medebezoekers stelde, bleef in wezen onbeantwoord of lokte een vaag waarderend gemompel uit dat mij bewees dat, zo ik al als enige onvoldaan was, ik tenminste niét alleen stond in mijn onbegrip.