meld ik de symbolische aanwezigheid van de bijzonder aardige direkteur van het Letterkundig Museum, Gerrit Borgers.
De voorzitter, een student, gekleed in grijs jasje met knalrode das, opende de bijeenkomst en verleende het woord aan een zoetgevooisde en behaagzieke kanariepiet, bestuurslid van het Multatuli-genootschap, die de betekenis van de Max Havelaar in het licht van de allermodernste literatuurwetenschap naging, en tot de konklusie kwam dat het hier een meesterwerk betrof dat sui generis was en waarin artistieke en buiten-artistieke elementen onscheidbaar ineenvloeiden. Voor wie dachten dat de mikrofoon een gebalde vuist was die door de spreker met angstige duiken en zijbewegingen succesvol ontweken werd, was het een boeiende lezing.
Vervolgens kwamen de melomanen aan hun trekken bij monde van mevrouw Emmy Lopez Dias, die uit de nulde editie van de M.H. voordroeg, een onmogelijke toer voor wie het mikroskopisch kleine lettertje daarvan kent.
Na de pauze werd de volgende spreker aangekondigd: ‘prof. Wertheim, hoogleraar in de sociologie van Zuid-Oost-Azië of zo iets’, zoals de voorzitter hem elegant introduceerde. Hij bracht de beruchte kwestie van het kastekort weer eens ter sprake. Multatuli zelf heeft altijd gemeend dat dit tekort er is geweest en heeft het teruggestort. Later is men gaan narekenen en heeft men het tekort gekompenseerd met een overschot uit de kas van de vendumeester, die Multatuli ook als gebruikelijk onder zich had. Hardnekkige Multatuliverguizers hielden nog steeds vol dat hij het geld reëel heeft verdonkeremaand, en dat er geen sprake was van een boekingsfout. Wertheim gaat een stap verder. Men moet niet als droogstoppels zijn boekingen gaan narekenen, betoogde hij; natuurlijk was het tekort reëel. Multatuli leefde net zo grand seigneuriaal als alle andere lagere bestuursambtenaren, alleen, hij vulde zijn kleine traktement niet aan door knevelarij, maar door de bestuurskas lichter te maken. De bewijzen voor deze stelling zou hij in het volgende nummer van De Nieuwe Stem publiceren. Ik ben benieuwd.
Na een nieuwe schriftlezing van mevrouw Lopez Dias wenkte Stuiveling de voorzitter weg die hem juist het woord wilde verlenen en nam het woord. Het koene profiel van het vlijtig Liesje onder de hoogleraren was een lust voor het oog, en, de waarheid moet gezegd, formuleren kon hij! De inhoud van zijn slotwoord was ook heel boeiend, niet om na te vertellen.
Last en Co zijn dus danig in de weer geweest, vooral de Co. Ook de gemeente Amsterdam heeft niet achter willen blijven en heeft de beeldhouwer C. Hund opdracht gegeven Saïdja en Adinda te vereeuwigen. Een gelukkig initiatief, want wie kent deze ontroerende geschiedenis niet, en wie kent de rest van Multatuli's werk wel? Bovendien, welke figuren zijn kenmerkender voor dit werk dan juist deze twee ongelukkige gelieven, waarin heel de Nederlandse weemoed om het verlies van ons Indië met zijn bruine volkje gesymboliseerd is?
Tenslotte valt dan nog in het kader van de grootscheepse herdenking te vermelden het koene besluit van de Nederlandse Comedie om toch maar liever niet Vorstenschool op te voeren, omdat het toch pijnlijk zou zijn voor een door de overheid gesubsidieerd gezelschap wanneer daaruit politieke onlusten zouden ontstaan. La Muette de Portici heeft al eens duidelijke taal gesproken over het buskruiteffekt van toneelopvoeringen.
Toch mag er niet geklaagd worden. Herdenkingen geven nooit een juist beeld van de invloed van een figuur. Allerlei vegetaties en vegetariërs geven bij zulke gelegenheden vege tekenen van leven. Profeten hebben altijd een hinderlijk gevolg van medestanders en worden in het eigen land niet dan met de mond geëerd. Het is bon ton om Multatuli een beetje te vereren, maar ook die mode gaat voorbij. Het gaat er tenslotte om dat Multatuli gelezen wordt. En aan lezers ontbreekt het niet, er zijn er vast wel duizend. En vooral nu zijn verzamelde werken met geld toe te krijgen zijn nippen wij aardig aan dat zure bier. Halfhartige herdenkingen nemen we dan wel op de koop toe, die zijn minder belangrijk voor de herdachte dan voor de brave herdenkenden. En wie zou zo onaardig zijn om hun geen pretje te gunnen?