loutere zijn werd het intieme samenzijn, het zijn in een eigen wereld. Maar de moeilijkheid is, hoe kan dat. Nu blijkt uit Sonatine dat deze geliefde Hetty heet, zodat de regel te lezen is als: Het interieur (het interieur van Hetty) en Zijn interieur (van Winkler) werd ons interieur. Het filosofisch probleem is dus opgelost dank zij een als diepere zin ervaren dubbele betekenis van de woorden.
Dit heeft alles met poëzie te maken, maar niet noodzakelijk met goede. Te vaak moet de inscape (Hopkins), de epiphany (Joyce), het plotseling oplichten van de werkelijke relaties, van de woorden, met teveel zorg gereconstrueerd worden. Een plotselinge schok kreeg ik wel toen ik las:
het mensdom terug in de ruimte
De ruimtevaart verbonden met metempsychotische theorieën over onze astrale afkomst!
De schijnbaar simpele verzen vind ik voorlopig de beste:
prevel ik de Semois tot aan zee
Hier is de magiër die de rivier naar zee en terug kan laten stromen - ripis mirantibus amnes/in fontes rediere suos - geëxcuseerd; het gaat om het oproepen van een kinderherinnering, vandaar ook mijn spoorlijn, wat even aan die modieuze vorm van vergelijking doet denken: waar ik als een spoorlijn.
Deze met de woorden onverbiddelijk verbonden
realiteit maakt het hem mogelijk over een derde wereldoorlog na te denken:
Ik die oorlog onvermijdelijk zie
kan slechts kiezen uit drie
met de winnaar collaboreren
met de verliezer collaboreren
maar verschrikkelijker is het anti-zelfmoord-gedicht Niet:
Vaak op de rand van de grond
het straaltje bloed uit de mond
het barstend gevoel in de long
Wanneer ik de kloof overbrug
is er geen weg meer terug
terwijl ik drein en stuit
weet ik: Eens glijdt iedereen uit
Ik mis verschrikkelijk veel moed
een trouwe hyena die jankt
dit vers dat zijn misselijke groet
als aas aan de overkant hangt
Niet alleen op de rand van de afgrond, maar ook: al bijna bij de grond van de afgrond; en de grond, de bodem is een afgrond. Niet alleen bedenk ik mij, of denk ik na over de sprong, maar ook: ik bedenk, schep, het straaltje bloed. Ik verlang naar de overkant na de dood, maar als een laffe hyena, en dit verlangen verlaat mij nooit. Tegelijk is de hyena mij voor, al aan de overkant, waar hij voor zijn vriend het (lok)aas ophangt; dit aas is misselijk (makend), ook omdat ik de moed mis, en een schampere groet, als van een misselijke kwajongen.