[Vervolg Van oude boeken]
laten instrueren in Emessa, door de oppermagiër Hydaspes. Dat is in vele opzichten occulterig gepraat, maar daar waren de eerste eeuwen na Christus ook een bijzonder vruchtbare tijd voor. Couperus wist ook wel dat zijn keizertje geen god was en dat wie geen god is gaat hikken, hokken en kótsen van orgieën, daarom heeft hij als sympathieke figuur de Romein Gordianus ingevoerd, met zijn bibliotheek van 62000 boeken (dit getal staat in de Historia Augusta, daarin gezet door Trebellius Pollio), de rustige en matige genieter, die de originaliteit en het talent van Helegabalus kalm en wat op een afstand bewondert. (In werkelijkheid moet hij niet zo matig geweest zijn, anders had hij waarschijnlijk de verleiding wel weerstaan om ook nog een blauwe maandag keizer te zijn). Maar toch krijgt men niet de indruk dat hij werkelijk de sympathie heeft van Couperus, die, vreemd genoeg, het enthousiasme schijnt te delen van de massa, die schreeuwt om Helegabalus, een massa die, voorzover van het mannelijk geslacht, bestaat uit duizenden homosexuelen. Waar haalt men die vandaan?
Couperus spreekt, en het is Couperus op zijn zwakst, over de schoonheidszin van de antieke wereld, maar die schoonheid is nu eenmaal meer van de tachtigers dan van antieke Romeinen en oosterlingen. Vooral deze laatsten wordt, en niet hier alleen, een grote en hartstochtelijke fantasie in de schoenen geschoven die ze met hun wat houterige kunst aan een archeoloog beslist niet tonen. Maar in ieder geval, de massa is enthousiast, ze dringen elkaar dood om Helegabalus te zien en Couperus zegt als er een kind van de arm van de moeder valt en doodgetrapt wordt (zeer plastisch beschreven, estheten hebben vaak iets grimmigs): het werd onmiddellijk vergeten, ook door de moeder. Maar hoezeer Couperus zich ook kon laten gaan in dit enthousiasme, op bladzijde 26 van het tweede deel wordt een Romein die ziet hoe Helegabalus in het bad gemasseerd wordt door enige negers in de mond gelegd: ‘Ik word liever door meiden geknepen’. Dat is een uitlating die vaak menig lezer van dit boek zal beamen.
Maar de menigte kon ook minder vriendelijk zijn, zij vermoordt tenslotte Helegabalus (achttien jaar oud) in een slavenlatrine, en in een sonore Couperusclaus voegen zij de woorden ‘wij zullen op hem kotsen en kakken’. Ook wordt ons gezegd waarom: ‘Plotseling, daar, in dien verwarring, in dien wind weet het volk, wat het jaren gemist heeft,... Dat is bloed... niet tellen zij het bloed van enkele duizende offerdieren... of het bloed van enkele
De leeuw en de rat