Een misverstand en een antwoord
‘Twee misverstanden’ signaleerde B.C. in het Hollands Weekblad d.d. 11-5-60. Het lijkt mij dat minstens één daarvan door hem zelf tevoorschijn wordt geroepen!
Hij valt nl. dr Buskes aan op diens artikelen in Vrij Nederland en De Groene over Zuid-Afrika. De teneur van deze artikelen zou, volgens hem, geweest zijn: ‘als er rassendiscriminatie wordt toegepast, heeft het christendom in Afrika geen toekomst’. Als ik Buskes goed begrijp, stelde hij de zaak anders: Verwoerd c.s. noemen zich christenen en verdedigen hun apartheidsbeleid o.a. met het argument dat zij, mèt de belangen van het blanke ras, ook die van het christendom zouden voorstaan. Daartegenover zegt Buskes, m.i. terecht, dat dit een vals argument is, want dat het christendom met een kwade zaak (een ‘onmenselijke en onmogelijke politiek’, aldus B.C. zelf) nimmer gediend kan zijn. Ik vind het best dat B.C. ‘de godsdienst er maar helemaal buiten (wil) houden’, maar met zijn simplistische Dageraadszinnetje ‘uit de bijbel is nu eenmaal alles af te leiden’ doet hij èn zijn lezers èn zichzelf èn Buskes tekort. Als de laatste ‘door een toeval in de Heilige Schrift (zou kunnen) lezen: ‘In Zuid-Afrika moeten de negers verdrukt worden’ zou hij het niet plotseling met Verwoerd eens zijn, maar, voor zover ik hem ken, dit opvatten in de trant van: ‘Duidelijk laat Gods woord hier zien hoe zelfs of misschien juist de “vrome” mens door de zonde verblind kan worden!’ Vervolgens legt B.C. mij een vraag voor. Uit een artikel van mijn hand in De Nieuwe Stem (mei '60) citeert hij dat voor mij de rassendiscriminatie ‘erger is dan de politieke onvrijheid die in bepaalde landen heerst, omdat politiek geweld altijd nog kan voortvloeien uit verschil van op zichzelf discutabele opvattingen etc.’ Mijn bewering vindt hij ‘maar al te duidelijk’, maar ‘het omdat-gedeelte’ allerminst! En hij vraagt of ik mij eens
wil uitspreken over de vraag of er misschien ook nog ergens politieke onvrijheid is die uit indiscutabele opvattingen voortvloeit.
Allereerst wil ik B.C. erop wijzen dat ik zeg: rassendiscriminatie is voor mij erg
er dan de politieke onvrijheid etc. hetgeen inhoudt dat ik ook politieke onvrijheid erg vind, al kan zij discutabel zijn. Zijn vraag kan ik het best met een ‘theoretisch’ voorbeeld beantwoorden. Als ergens ter wereld een maatschappij bestond, waar economische gelijkheid heerste, of zelfs maar oprecht werd nagestreefd, waar dus - om in nederlandse verhoudingen te denken - geen arbeider minder dan twaalf mille en geen leidende funktionaris meer dan twintig mille zou kunnen verdienen, een maatschappij waar geen, al of niet gekamoefleerde ‘standsverschillen’ zouden worden geprolongeerd, waar geen geld werd verknoeid aan oorlogstuig, koloniale expedities en
atavistische vorstenhuizen, waar niet om de winst werd geproduceerd - een maatschappij dus, die ernst maakte met het verwezenlijken van de klasseloze situatie (en waarin de
individuele verschillen, begaafdheden en potenties dus pas werkelijk tot hun recht zouden komen) - dan zou ik in zo'n samenleving een zekere politieke onvrijheid (als overgangsmaatregel totdat een opgroeiend geslacht niet slechter zou weten!) niet alleen discutabel, maar zelfs hoogst acceptabel achten, om de heb- en behoudzuchtigen, de egoïsten en reactionairen, de onnozelen en psychopaten, die weer ‘terug’ zouden willen naar ons primitieve kapitalisme of kwasi-socialisme, in hun heilloos streven te belemmeren! Zo goed als ik het toejuich, dat in
onze maatschappij kinderverkrachters, dronken automobilisten en vernielzuchtige nozems in hun asociale strevingen worden gehinderd, ofschoon ik echt wel met hen kan meevoelen, en het rot voor hen vind dat ze zijn zoals ze zijn.
Mijn ‘theoretische’ maatschappij bestaat momenteel nergens, maar zij is geen utopie. Zij is zeer goed realiseerbaar en in mijn ogen (maar ik heb immers alleen voor mijzelf gesproken in het door B.C. aangehaalde citaat!) heeft het alleen zin politieke onvrijheid indiscutabel te noemen, als men er op uit is deze maatschappij te verwezenlijken. Wie haar daarentegen hoe dan ook, bewust of onbewust, verhindert ondermijnt de basis van welk (betrekkelijk) vrijheidsbegrip dan ook.
B.C. is tegen de apartheid, ‘omdat Apartheid een onmenselijke en onmogelijke politiek is’. Dit is fraai gezegd, maar het blijft een frase omdat, naar het woord van Brecht dat ik in mijn Nieuwe Stem-artikel citeer, ‘de grote waarheid van onze eeuw is, dat een deel onzer aarde in barbaarsheid verzinkt, omdat de bezitsverhoudingen met geweld in stand gehouden worden - we moeten vaststellen dat er gemarteld wordt omdat de bezitsverhoudingen onaantastbaar zijn!’ Dat Brecht een partij-communist was, doet aan deze waarheid niets af. B.C. kan haar overal vermeld vinden: in de bijbel, als hij die eens zou willen lezen, bij Marx, bij dominee Buskes, en misschien zelfs wel in het boek dat dr J.C. Brandt Corstius jaren geleden over de communistische (maar toch ook wel heel erg ‘individualistische’) dichter Herman Gorter schreef.
A. Marja