Big business de baas
J. Pen
Het communistische Politiek en Cultuur heeft onlangs geprobeerd de invloed van de ‘monopolies’ op de Nederlandse overheid te ontmaskeren. Dat valt niet mee, en de schrijvers hebben hier en daar dan ook vreemde constructies te baat genomen. Er worden niet bestaande ambtenaren ten tonele gevoerd, zoals ene ir Platte, die op economische zaken het landsbelang schijnt te verkwanselen aan zijn kapitalistische broodheren; en van minister Zijlstra wordt gezegd dat hij wel geparenteerd zal zijn aan een zekere kruideniersfamilie die op haar beurt vermoedelijk onderhorig is aan de Unilever. De heer Van den Brink is inderdaad directeur van de Amsterdamse Bank, maar dat bewijst niet anders dan dat een succesvol ministerschap de weg naar het bedrijfsleven opent.
In weerwil van deze communistische kronkelingen is het natuurlijk onmiskenbaar juist, dat ook de grote ondernemingen, al dan niet via bepaalde personen, invloed uitoefenen op het overheidsapparaat. Dat geldt van iedere groep in de maatschappij. Dertig jaar geleden had de redactie van Politiek en Cultuur het trouwens makkelijker gehad: de nauwe banden tussen Colijn en de Koninklijke waren bekend.
Nu is het niet mijn bedoeling het voetspoor van genoemd blad te drukken en ‘onthullingen’ te gaan doen. Liever willen wij een ogenblik veronderstellen dat in een land - bijvoorbeeld het onze - inderdaad een toestand intreedt waarbij de grote ondernemingen de ambtelijke apparatuur van de economische politiek beheersen. Niet met steekpenningen of andere slinkse methoden, maar doordat de sleutelposten zijn ingenomen door mannen die bereid zijn het belang van ‘big business’ te laten overwegen. Dat kan in alle eer en deugd gebeuren; want iemand kan oprecht van oordeel zijn dat wat goed is voor General Motors goed is voor de Verenigde Staten. Juist omdat een dergelijke beïnvloeding niet alleen maar verkeerd is, heeft het zin ons een dergelijke toestand eens in te denken.
Wat streeft de grote onderneming na? Vóór alles: groei. Winst en winstvergroting zijn stellig belangrijk, maar er zijn tekenen die er op wijzen dat groei van de omzet het als doelstelling wint. Vandaar het samenvallen van het belang van sommige grote ondernemingen en het nationale belang: een grotere produktie, een omvangrijker produktieapparaat, een betere technologie en een begeerlijker produkt zijn de opvallende elementen van het groeipatroon. En tevens: grotere werkgelegenheid, betere scholing, hogere lonen. En meer dan dat: de grote bedrijven streven deze doeleinden vaak doeltreffender na dan de kleine. Een expansief beleid zal dus vooral op de belangen van de groten moeten zijn gericht.
Natuurlijk is dit maar één kant van het geval. Want het springt in het oog, dat ‘goed voor General Motors’ wel eens zou kunnen betekenen: slecht voor Ford. Een afzetverschuiving ten gunste van Chevrolet is niet iets waar de overheid speciaal achterheen moet zitten. En hoewel voor een dergelijke eenzijdige begunstiging geen direct gevaar behoeft te bestaan in een beleid dat door big business als collectiviteit wordt beheerst, is toch ook een te vergaand favoriseren van de groten en achterstellen van de kleinen heel ongewenst; al was het maar omdat de kleinen óók willen groeien en middelgroot worden, terwijl de middelgrote bedrijven in ieder westelijk land de ruggegraat van het bedrijfsleven uitmaken.
In onze denkbeeldige situatie zou dan ook zeker iets mis lopen als de overheid bij haar discretionaire bevoegdheden zoals bij aankoopbeleid (defensiecontracten!) en vergunningenbeleid, of in de handelspolitiek, de kleine bedrijven systematisch zou voorbijzien. Maar wij spraken boven van eer en deugd; daarmee ware een dergelijk scheeftrekken der verhoudingen niet te rijmen. Een zodanige discriminatie kan trouwens niet verborgen blijven en in een democratie kan zij niet blijven bestaan. Hoe ook de ambtelijke apparatuur is samengesteld.
Interessanter is daarom de vraag, in hoeverre de grote ondernemingen hun sleutelposities zouden gebruiken om een schijnbaar algemeen beleid te bevorderen dat in feite toch discriminaties omvat. De belastingpolitiek opent daartoe mogelijkheden. Zowel de belastingstructuur als de tarieven kunnen afgesteld worden op het belang der groten. De investeringsaftrek kan zo worden ingericht, dat alleen grote investeringen er-