overheid heeft natuurlijk vooral het parlement en de politiek als instrumenten van de meningsvorming. De bedrijven hebben de organen van de publieke opinie, praktisch alleen de pers. De onafhankelijkheid van de pers moet een waarborg vormen tegen ongewenste meningsvorming door de public-relationsmensen. Wat een verkeerde beïnvloeding van de openbare mening betreft worden de public-relationsmensen niet alleen in de gaten gehouden door de journalisten, maar ook door elkaar. Wat dit laatste betreft heeft men zelfs een code vastgelegd.
Nu is er een merkwaardig verschil tussen theorie en praktijk. Het valt niet te ontkennen, dat een groot deel van de public-relationsactiviteit - de heer S.J. van den Bergh wees daar trouwens ook al op - wel bedoeld is als gericht op een juiste meningsvorming, een juiste appreciatie door het publiek van de onderneming, instelling, man of daad, maar dat in de praktijk van het dagelijkse publiciteitsleven de activiteit van de public-relationsman op het gebied van de informatie meestal het grootste deel van zijn tijd vergt. Deze informatie van de publieke opinie heeft dan ook weer twee geheel verschillende kanten. Aan de ene kant staan er de routine-achtige incidentele inlichtingen: Ja, het kapitaal van de KLM wordt vergroot van f 200 mln tot f 400 mln. Ja, Philips gaat een fabriek bouwen in Nederhorst-den-Berg. Ja, Unilever verlaagt de prijs van de margarine tot twintig cents per pakje (het zijn maar voorbeelden). Neen, de Kon./Shell Groep heeft geen mijnconcessie aangevraagd in het Ruhrgebied. Neen, de heer K.P. van der Mandele is niet voorgedragen als president-commissaris van Hoogovens. Neen, de Spoorwegen schaffen de waarborgsommen niet af. Dit soort incidentele inlichtingen kan op een gegeven moment heel belangrijk zijn. In de praktijk van de berichtgeving leert men zijn public-relationsmensen kennen.
Naast deze ene kant met de incidentele niet altijd even wereldschokkende, maar toch belangrijk geachte inlichting staat de ‘voorlichting’. Dat is een griezelig woord. Toch is die voorlichting van vaak groot publiek belang. Men neme de techniek. Ik kan zelf met getekende stukken aantonen dat ik geacht mag worden enig verstand van techniek te hebben en ik heb daar op mijn krant veel plezier van. Die stukken zijn echter meer dan 20 jaar oud. Op menig gebied zijn zij van volstrekte onwaarde. Toch zijn er zo al niet dagelijks, dan toch wekelijks verschijnselen in de techniek die op een of andere manier interessant ‘nieuws’ vormen. Men kan op een krant onmogelijk een staf aanhouden waarin de ouderwetse mijnbouw, de moderne chemie, de metaalbewerking, de atoomsplitsing, de autotechniek, de waterstaat en de luchtvaart volledig competent worden gevolgd, onderzocht en beschreven. In zulke gevallen bewijzen de public-relationsmannen met hun achterdeuren in het bedrijf en hun verbindingslijnen naar de onderdelen van het bedrijf vaak onschatbare diensten. Ge kunt, om een voorbeeld te geven, naar aanleiding van het jaarverslag van Shell gerust de directeur van Pernis opbellen en vragen: Wat is nou eigenlijk een furfuralextractie-inrichting? Er is dan een kort antwoord over de scheiding van aromaten, waarop ge zo kunt reageren dat hij begrijpt dat ge er iets van snapt, maar een groot stuk komt daar toch niet uit. Een public-relationsman scharrelt echter in het bedrijf iemand op die daarover competent en begrijpelijk iets kan vertellen en ge hebt een aardige informatie voor de lezers, zij het niet op staande voet. In West-Duitsland, waar public relations nog maar heel minimaal is ontwikkeld (omdat men er na 1945 als de dood was voor alles wat naar ‘voorlichting’ en ‘propaganda’ zweemde) hebben tal van bedrijven officiële voorlichtingsingenieurs. Ook deze lieden hebben echter weer verbindingen in het bedrijf nodig,
omdat men nu eenmaal niet tegelijk scheikundig en werktuigbouwkundig ingenieur kan zijn. Ook in de technische sector is dit public-relationswerk beleid, en als de ondernemingen het zelf niet zo zien, hebben hun desbetreffende afdelingen na verloop van tijd weinig waarde meer. Er om liegen kan men maar één keer.
Als namens de Staatsmijnen ontkend wordt dat er een mijn wordt gebouwd op Duitse bodem en die mijn zou er na een half jaar tóch komen, dan gaan journalisten die zich voor die dingen interesseren voortaan de public-relationsmannen voorbij. De dingen die men ‘uit de krant wil houden’ komen er namelijk toch in. De Nederlandsche Bank doet niet aan public-relations. Het gevolg is, dat elke journalist die daarmede te maken heeft zijn relaties heeft voor eventueel voorkomende gelegenheden. De Vereniging voor de Effectenhandel doet op een bepaalde manier wel aan public relations, maar daar begaat men de fout van een soort discriminatie tegen ‘de provincie’, hetgeen Amsterdamse aard is, doch tot gevolg heeft dat de pers zijn eigen gang gaat; de feitelijke public relations voor de beurs doen De Telegraaf en het Handelsblad, compententer dan bureaus met grafieken, statistieken, drukwerken en radiopraatjes waarin men de kranten primeurs tracht af te vangen. Ook de overheid en sommige organisaties van ondernemingen