De traditie van het verraad
Paul Adeline
... het feit dat een Fransman geheime betrekkingen onderhoudt met een buitenlandse natie...
Frankrijk is het eerste land van Europa dat tot een nationale eenheid is gekomen: alle serieuze geschiedenisboeken zeggen dat. Wat ze minder vaak onderstrepen, is dat ons land de langste en oudste traditie heeft inzake het verraad.
Misschien heeft het zin dadelijk te verklaren dat ik dit woord opvat in een strikt technische en juridische zin, namelijk als het feit dat één of meer Fransen geheime betrekkingen onderhouden met één of meer mogendheden of volkeren, buitenlands de facto of de jure, al of niet in oorlog met Frankrijk, met het oogmerk de Franse regering van het ogenblik omver te werpen.
Schijnbare paradox: deze politieke handelwijze spruit gewoonlijk (niet altijd) voort uit een nationalisme dat tot chauvinisme is verworden. Ik heb kortelings en herhaaldelijk getracht dit te bewijzen ten aanzien van de Franse fascisten en hun betrekkingen met onder andere Franco-Spanje en de integratieklieken van het Vaticaan: het bewijs is gemakkelijk te leveren als het gaat om bewegingen die het nationalisme in hun vaandel voeren. Het gaat minder gemakkelijk ten aanzien van groepen die openlijk verklaren ‘links’ te zijn, niet nationalistisch of zelfs antinationalistisch. Toch geloof ik dat het te leveren valt als men bepaalde recente gebeurtenissen met een minimum aan hartstocht analyseert.
Ik denk aan de affaire van de steunlijnen van de FLN, die op 't ogenblik ontmanteld worden door de DST (de contraspionagedienst). Zijn deze antikolonialistische intellectuelen, deze wapens leverende verdedigers nationalistisch? Naar mijn mening kan men voor velen van hen deze vraag bevestigend beantwoorden.
Laten we om te beginnen de persoonlijke factoren in rekening brengen: sommige beklaagden (zoals in het geval van de fascistische groepen) zijn zenuwlijders, wier geval eerder thuis hoort bij de psychiatrie dan bij de politiek. Laten we vervolgens die mannen en vrouwen terzijde schuiven die de FLN steunen uit liefde voor één van zijn leden (hen kunnen we naar de zondagsbladen verwijzen). Laten we tenslotte de gehuurde sluipmoordenaars, beroepsslachters en andere huurlingen buiten beschouwing laten die om financiële redenen handelen (de FLN en de olieboeren betalen goed) en heel dikwijls verraad plegen in beide richtingen.
Dan blijven de ‘politiekbedrijvers’ over. Bijna had ik geschreven de ‘zuiveren van hart’, daarbij in de eerste plaats denkend aan hen die gedreven door een ware, zij het onverlichte edelmoedigheid onze tegenstanders te hulp snellen om de misdaden en fouten te delgen die zij terecht of ten onrechte ons land toeschrijven. Maar zelfs zij geven bij nadere beschouwing blijk van een soort tweedegraads kolonialisme, van een soort afgeleid nationalisme, namelijk in zoverre zij, door de FLN te kiezen, zich bemoeien met een interne Algerijnse zaak waar zij buiten zouden moeten blijven, juist volgens de beginselen waarop zij zich beroepen. Denk met name aan de beslaglegging op de bezittingen van Algerijnen die weigeren de FLN-belasting te betalen: het is op het eerste gezicht vreemd dat een Fransman uit het moederland, die verontwaardigd zou weigeren een deurwaarder behulpzaam te zijn bij een beslaglegging wegens belastingschuld, daaraan enthousiast deelneemt als het gaat om een ongeschoold arbeider die ongeorganiseerd is of lid van de MNA (Mouvement National Algérien, moderner dan de FLN en minder onder islamitische invloed). Ik herinner me met schaamte en onpasselijkheid de verontwaardiging van een MNA-studente die als zodanig door militante christenstudenten aan de FLN verraden was en die mij met grote heftigheid vroeg waarmee ‘wij’ ons bemoeiden.
Onder de zuiveren van dit type bevindt zich een flinke hoeveelheid fijngevoelige zielen die hun berouw demonstreren op andermans borst en in andermans bloed. Maar er zijn er ook die in het verlenen van hulp aan de FLN (of evenzeer aan de MNA) dezelfde gevoelens van bevrediging zoeken als die de koloniale expansie vroeger aan de pioniers bood en die de zogenaamde revolutionaire oorlogstechnieken heden ten dage bieden aan Franse officieren van hun leeftijd. Ik vrees dat voor velen van hen de rebellen (nationalisten, patriotten, struikrovers - doorhalen wat niet terzake doet) eerder een middel zijn dan een doel.
Jegens de ware ‘politiekbedrijvers’ is twijfel niet meer geoorloofd: het gaat er hun niet alleen om de regering en de regeringsvorm van thans af te schaffen, maar in vele gevallen ook het hele Franse sociale systeem op losse schroeven te zetten. De hulpverlening aan de Algerijnse rebellen wordt vanaf dat moment een waarschijnlijk zeer doeltreffend middel om, door de oorlog te verlengen, tot een revolutie te komen. Want ondanks de propagandistische verklaringen die ten doel hebben de steun te winnen (of te bewaren) van de onnozele en gekwelde gewetens die behoren tot de niet samenzwerende groeperingen van links, gaat het er inderdaad om de oorlog te verlengen teneinde in Frankrijk die graad van sociale spanning en van economische slapte te bereiken, die de gehoopte politieke verandering zal mogelijk maken of oproepen. De activisten (al te keurige term) van links komen hier op hetzelfde plan te staan als die van rechts wat hun methodes en hun uiteindelijke doel betreft. Op het revolutionaire plan is het een toelaatbare strategie. Maar wij stuiten weer op een kinderlijk en cynisch onbewust chauvinisme wanneer genoemde samenzweerders van links (en enige anderen) de hele Algerijnse kwestie herleiden tot een politiek probleem dat uitsluitend het moederland betreft en wanneer zij oprecht schijnen te ge-