Twee minuten stilte
N. Scheepmaker
We waren thuis, dit keer. Een paar minuten voor acht stelden we ons bij het open raam op, omdat de massale stilte van buiten nog altijd indrukwekkender is, dan je eigen stilte van binnen. Helaas was het op het Museumplein, waarop wij uitkeken, minder druk dan wij gehoopt hadden: hoe meer mensen en hoe meer vervoersmiddelen immers, hoe indrukwekkender dat moment waarop de lichten aangaan en alles stil blijft staan. Er waren, althans in dit deel van de stad, opmerkelijk weinig mensen op straat, terwijl de auto's die er waren, zich ver boven de maximumsnelheid uit de voeten maakten, alsof het om acht uur spertijd zou zijn. De kerkklokken beierden, maar toen zij daarmee ophielden, ging het licht nog niet direct aan. Een storing in de centrale? Een G.E.B.-er, die op het laatste moment in slaap was gevallen? Of was het nog geen acht uur? We hadden de hoop op stoppende auto's al opgegeven, toen er op het laatste nippertje nog drie tegelijk aan kwamen rijden. Tot onze grote voldoening, mag ik wel zeggen. Want hoe hard zij ook door de bocht scheurden, de doem van de stilte konden zij niet meer ontlopen. De lantarens floepten aan, de jongens die aan het voetballen waren bleven stil staan en ook twee van de auto's stopten. Een van de twee chauffeurs, een man die zich weer geheel aan het geordende vredesleven had aangepast, manoeuvreerde zijn wagen zelfs nog naar de kant. Tot ieders stomme verbazing echter, reed de derde auto door. Het was een open personenwagen, met achter het stuur een jongeman van dertig en op de achterbank drie hazewindhonden, tere beesten, wier bloeddruk wellicht een al te snel vaart minderen niet kon doorstaan. Waarschijnlijker echter leek, dat de jongeman de mening was toegedaan dat hij na vijftien jaar wel kon volstaan met heel langzaam te rijden, want dat deed hij. Zijn zachtjes sputterende motor verhinderde de vogels hun indrukwekkende taak als achtergrondmuziek voor de stilte te verrichten en dat verdroot een plus minus zestigjarig vrouwtje, dat
wijdbeens en met de boodschappentas in de hand op het trottoir had postgevat om de stilte te regelen zozeer, dat zij met scherpe stem: ‘Hédaar, stoppen!’ riep. De auto reed langzaam door. ‘Stoppen! Stoppen!’, schreeuwde het mens. Pas enige honderden meters verderop hield de auto stil.
De stilte daalde toen als een wonder over ons neer en inderdaad: de vogels bleken weer van alles onkundig gelaten en twinkelden door alsof er alleen nog maar vogels waren op de wereld. Toen klonken de voetstappen. Rustige voetstappen van een man die geen aarzeling kende. Wij konden hem eerst nog niet zien, omdat hij schuil ging achter het geboomte, maar slechts zelden hebben we iemand beter gehoord. Het mens aan de overkant zag haar kans weer schoon. ‘Stilstaan!’, riep ze, want de stilte was haar heilig. Zij was te weinig literair onderlegd om deze voetstappen te kunnen waarderen als begeleidende tekst bij de befaamde foto, waarop men twee Duitse militairen, met het geweer in de aanslag, door een lege straat ziet optrekken. ‘Hé jij, stilstaan!’, riep ze nog eens. Ze begon hem al te tutoyeren. De voetstappen kenden echter geen aarzeling en toen zagen we hem ook tevoorschijn komen, deze gigantische persoonlijkheid: een man in zijn colbertje, die met een krant onder zijn arm rustig voortstapte. Een toerist zo te zien, misschien wel een Zweedse journalist die in gedachten de volgende zin formuleerde voor zijn reisverslag: ‘En soms kan het gebeuren dat je, doelloos wat rondlopend in deze drukke wereldstad, plotseling wordt overvallen door een stilte zo intens, dat de gedachte aan de intense, vrome stilte van Rembrandts doeken zich onweerstaanbaar aan je opdringt...’ Zelfs de vrouw van de dokter beneden ons tikte nu, met haar trouwring, venijnig tegen het venster. De man keek verstrooid op. En daarna naar het wijf aan de overkant, dat nog eens: ‘Stilstaan!’ schreeuwde. Zijn stap kreeg iets aarzelends. Hij liep onder ons huis door en verdween uit ons gezicht. Toen hielden zijn stappen op. Hij had iets ontdekt. Een nieuwe zin formuleerde zich in zijn gedachten. De stilte was nu waarlijk volmaakt en er restten ons nog luttele seconden om de doden te herdenken.