schokt’ zou voelen door wat hij te vertellen had. Dat geeft de toehoorder het behaaglijke gevoel dat hij niet voor niets zijn zonnige zaterdag heeft opgeofferd. Verder is het van oudsher een effectieve kanseltruc om het heden zo zwart en verontrustend mogelijk voor te stellen, de mensen om vijf minuten voor twaalf een simpel recept aan de hand te doen en dan te concluderen dat degenen die het middel innemen het uitzicht hebben op hoopvolle toekomstperspectieven. Dat werkt des te beter naarmate de woorden positief, integratie, jongeren, universaliteit en radicale vernieuwing meer in het betoog voorkomen.
Maar het merkwaardigste in de methode van prof. Polak was het gemak waarmee hij, ongestraft, tegenwerpingen herleidde tot ‘misverstanden’. Toen bijvoorbeeld iemand die zijn bezwaren inleidde met: ‘het beeld van Polak is een caricatuur van de intellectueel’, onder andere zei: ‘Het is volgens mij de eerste opdracht voor een mens om in het heden, in de wereld van nu te leven’, begon het verrassende antwoord met: ‘Ik ben het in alle opzichten met U eens’. Even later, toen van twee kanten werd aangedrongen om het streven naar de verwezenlijking van Gods Koninkrijk, ook in het heden, in zijn systeem op te nemen, riep Polak, na enig op en neer praten, vrolijk door de microfoon: ‘Accoord’. De man die beloofd had zijn toehoorders te zullen schokken toonde zich geen moment duidelijk tegenstander. Alle ideeën verloren hun scherpe kanten door de funeste behoefte, die trouwens niet alleen deze inleider ontsierde, het met elkaar eens te zijn. Zij kwamen terecht in het zog van de dooddoener ‘wij leven in het heden maar wij moeten aan de toekomst denken’, of in de gemeenschappelijke verering voor de vage begrippen ‘homo universalis’ en ‘homo integralis’.
Tegenover prof. Polak stond op dit congres de tweede inleider, prof. dr H.M.J. Oldewelt. Een teveel aan ambitie tegenover een teveel aan bescheidenheid; een caricatuur van Toynbee tegenover een caricatuur - hoeveel innemender en scherpzinniger
prof. Oldewelt ook was dan zijn tegenspeler - van Bergson; een toekomstbestormer tegenover een hedenvereerder; een overschatter van het intellect tegenover iemand die het weten te laag aanslaat. Prof. Oldewelt is een virtuoos taalgebruiker (meer als spreker dan als schrijver). Hij brengt dikwijls op een verrassende of althans verhelderende manier relief aan in zijn onderwerp. Maar hij ontneemt zijn standpunten veel van hun aantrekkingskracht door een humanistische domineesretoriek (‘Ontwaren is ontwaarden’, ‘het leven is te goed om waar te zijn’, ‘wij kunnen ons kunnen niet meer aan’, ‘beleven is belangrijker dan beseffen’), en door een te lieve lauwheid bij het verdedigen van zijn opvattingen tegenover andersdenkenden. Hij begon bijvoorbeeld met te zeggen dat hij het ‘in zeer veel opzichten met professor Polak's boeiende inleiding eens was’, terwijl uit zijn huiver tegenover het ordenend bewustzijn, en uit zijn verliefdheid op het onherhaalbare, individuele ‘zijn en beleven’, duidelijk bleek dat hij in een ander kamp thuishoorde.
Nog een voorbeeld hij wees op drie bezwaren van de groepsgewijze actie van en voor intellectuelen zoals de F.O.I.B. die voert, namelijk: a) ook degenen tegen wie de acties in de praktijk gericht zijn, zoals de overheid of werkgeversorganisaties, worden vertegenwoordigd door intellectuelen, en dat schept verwarring; b) intellectuelen zijn geen homogene groep, ‘de’ intellectueel is maar een schijngestalte; c) de verdediging van de intellectuelen als groep houdt in dat de goede met de slechte (‘de onbewogenen’) gelijkgesteld worden. Maar hij noemde deze bezwaren alleen maar ‘zwakke kanten’, en toen bij de discussie niemand op deze, voor een F.O.I.B.-congres toch belangrijke, punten terugkwam, liet hij ze verder rusten.
Prof. Oldewelt, zou men kunnen zeggen, is iemand die met niets al tevreden is, en die er daarom geen behoefte aan heeft verschillen van mening duidelijk tegenover elkaar te stellen. Prof. Polak is iemand die pas met alles tevreden is, en, die daarom geen verschillen van mening kan verdragen. Het klopt ook in de geld-sfeer: prof. Oldewelt maakte grappen over intellectuelen die beter betaald willen worden; prof. Polak zei dat de maatschappij zijn kopgroep van vol-intellectuele generalisten ‘op royale wijze’ moest belonen.
De twee hoogleraren vonden elkaar ten slotte in hun voorkeur voor de invoering van een veelomvattend studium generale voor eerstejaars, ongeacht de studierichting. Toen de verzamelde intellectuelen, die na iedere met nadruk uitgesproken tirade klap-