noemd, dan kan er een revolutionerend effekt optreden. De mate waarin nieuws formeel of substantieel is, is volgens de cybernetische wetenschap uit te drukken in termen van waarschijnlijkheid. Hoe waarschijnlijker een bericht is, d.w.z. hoeveel meer kans er is dat het in het bericht vermelde zich voordoet, des te minder nieuws bevat het. Het soort nieuws nu dat de literatuur bevat hangt samen met een persoonlijke visie van zien en ervaren die iets aan onze eigen ervaringen toevoegt. We ondergaan er de opwinding van het onbekende door, maar het is niet het enige wat in letters wordt gezocht. De lezer zoekt ook het bekende en vertrouwde en wij kunnen zowel herkennen wat aan de oppervlakte van ons bewustzijn ligt als wat in onze geest een ondergronds bestaan leidt: formeel ouds en substantieel ouds, die al naar de mate van waarschijnlijkheid eveneens minder of meer revolutionerend kunnen werken. Het meest onwaarschijnlijke substantiële ouds is de herkenning van verwantschap, een
herkenning in voltooide vorm dikwijls van wat in de lezer zelf aarzelend en embryonaal bestond. Dat zijn de ontmoetingen die bij een schrijver voor zover hij lezer is een mijlpaal in zijn werk kunnen betekenen, de beslissende ‘invloeden’ die hem anders doen zijn dan vóór de ontmoeting of ook die hem pas definitief zichzelf hebben doen vinden.
De waarde van literatuur wordt dan bepaald door de dosering van nieuws en ouds in de informatie en van de elementen waarschijnlijkheid en onwaarschijnlijkheid erin. ‘Het feitenmateriaal, hetzij nieuw, hetzij vertrouwd, krijgt zijn betekenis van de zeldzamer soort informatie die gedachten, ervaringen en levensbesef van de schrijver erin leggen. De waakzame en tegelijk ontvankelijke lezer registreert voortdurend het substantieel nieuwe en herkenbare met een reeks van kleine schokken. Is een schrijver een groot schrijver, dan onderscheidt het substantieel nieuwe in zijn werk zich niet meer van het substantieel oude, omdat het oude dat hij opdiept al het nieuwe dat hij aanbiedt doordringt. De schokjes die de lezer registreert zijn zonder uitzondering schokjes van herkenning. De trefzekere waardeschatting, die de criticus eigen moet zijn, komt tot stand doordat hij bij zichzelf die schokjes van herkenning afleest en naar hun intensiteit en frekwentie beoordeelt.’
Dit is dan in het kort de met vernuft gestrikte lus waarmee Gomperts in één theoretische greep omvat het eenvoudige geboeid zijn door ‘lektuur’, het revolutiorende effekt van een met een gekompliceerder kode werkende literatuur en de vergrote projekties daarvan die neerkomen op een sterke beinvloeding van de ene schrijver door een gelijkgerichte andere. Het zet de maatstaf schoonheid buiten spel, althans voorlopig langs de lijn waarbinnen waarschijnlijkheid en onwaarschijnlijkheid onder de kleuren oud en nieuw in een gevarieerde strijd zijn gewikkeld. Het kritische kennersoog van de scheidsrechter zal beslissen wanneer er volgens de regels van het spel een doelpunt is gescoord, maar hoe zit het eigenlijk met het plezier, de verrukking, de bevrediging van mobiliteits- en andere behoeften, die buiten het geboeid zijn om ook met een dergelijke ‘ontmoeting’ hebben te maken?
Ik wil de schoonheid wel even op de reservebank houden, al is het alleen maar om het valse spel waar deze opgedofte en eens zo toegejuichte speler zich aan heeft bezondigd. Ik opteer in geen enkel opzicht voor welk onderdeel ook van de romantische esthetika en kunstbeschouwing. Maar met déze informatietheorie zie ik de literatuur toch niet afdoende verklaard, zie ik althans datgene wat gedrukte letters tot literatuur maakt niet duidelijk onderscheiden van gedrukte letters van hetzelfde substantieel informatieve karakter die toch geen literatuur zijn. Natuurlijk kan wat op het mechanische vlak voortreffelijk is te hanteren alleen met subtiele verschuivingen worden toegepast op die meer ‘geestelijke’ aangelegenheid die de kunst is en Gomperts doet dat ook, maar die verschuivingen brengen ook zoveel vaagheden mee dat ik wantrouwend word.
Volgens Gomperts uitgangsstelling maken bepaalde situaties, begeleidende overpeinzingen van de auteur, een manier van zien of zijn die daardoor aan de dag treedt, een herkenning daarin door de lezer van iets dat hem ter harte gaat, informatie tot literatuur. Het is nogal wat en zelfs heel wat meer dan wat zich laat dekken met de nadien geïntroduceerde begrippen nieuw en oud, formeel en substantieel, waarschijnlijk en onwaarschijnlijk. Begrippen waarmee ik zeer zeker de elektronische machine kan binnengaan, maar dan toch onvoldaan binnen de wel volgens kode geplaatste maar mij niet emotionerende ponsgaatjes sta. Niettemin, waar het om de literatuur gaat, mij dan tóch revolutionerend als de emoties met de schoonheid in de kou worden gezet? Het hart, deze oerromantische metafoor, komt er immers aan te pas en revolutioneren is in se al een emotionele aangelegenheid, kan mij worden tegengeworpen, hoewel niet kaatsend tegen mijn vraagtekens.
Al de door Gomperts genoemde elemen-