Felix Kersten
Op zaterdag 16 april is dr Felix Kersten aan een hartaanval overleden. In mijn krant staat dat bericht met een middelgrote kop en nog geen halve kolom commentaar op een binnenpagina. Verschillende, in het algemeen toch nogal belangstellende mensen in mijn omgeving wisten helemaal niet wie Kersten was of hadden slechts een flauwe notie: ‘Kersten, o ja, Kersten, was dat niet die masseur van Himmler? Heeft hij geen Hollanders in Duitsland gered of zoiets?’ Eerlijk gezegd heeft het bericht van zijn overlijden op mij ook maar een flauwe indruk achtergelaten.
Toch heeft Kersten door zijn persoonlijke invloed op Himmler, die hij masseerde in verband met een zenuwaandoening aan diens maag, weten te voorkomen dat vlak voor de bevrijding nog 800.000 mensen in concentratiekampen zouden worden omgebracht en dat in 1941, na de februaristaking, drie millioen Nederlanders naar Polen zouden worden gedeporteerd. Dat schijnt na een uitgebreid onderzoek allemaal onomstotelijk te zijn bewezen; verschillende landen en ook de Jewish World Conference hebben hem grote eer bewezen en in 1950 heeft Prins Bernhard hem ‘de versierselen van het Grootkruis van Oranje-Nassau overhandigd’, een feit dat niet velen zich meer zullen herinneren.
De geringe belangstelling voor Kersten moet maar zeer ten dele toe te schrijven zijn aan het slijtproces van de tijd. Zonder Kersten waren wij voor een groot deel uitgeroeid geweest, maar tientallen andere figuren die maar een microscopisch klein deel van de praktische betekenis van Kersten voor ons hebben gehad, herinneren wij ons veel beter. Een van de redenen moet wel zijn dat, ondanks alle duidelijke bewijzen van Kersten's heilzame invloed, hij in ons hart een dubieuze figuur is gebleven. Misschien niet helemaal ten onrechte, want het is eerder aan te nemen dat hij een sluwe avonturier is geweest, zij het van allure, dan een formidabel man van principes die uitsluitend voor de redding van de lijdende mensheid de buik van het monster is gaan strelen. Zeker in Holland is dat nogal een verdringenswaardige gedachte. Mocht Kersten hier na een paar eeuwen toch een standbeeld krijgen, dan zal dat ongetwijfeld zekere gelijkenis vertonen met dat van Willem de Zwijger of Johan van Oldenbarnevelt.
Tenslotte zal er nog een andere oorzaak zijn, misschien wel de belangrijkste; het is een geweldig vernederende en nog onsmakelijker gedachte dat wij fiere, knappe, heldere Hollanders, alles wat wij zijn en hebben moeten danken aan de handen van een masseur, oneindig veel meer dan aan alle Gerbrandy's bij elkaar. Niet alleen een vernederende en onsmakelijke gedachte is dat, het is er een die wij, zelfs al wilden wij, niet kunnen vatten. Ondanks alle bewijzen van het tegendeel kunnen wij nog steeds niet geloven dat middenin de twintigste eeuw ons naakte bestaan afhankelijk is geweest van de meest byzantijnse grilligheden en dat nog wel steeds zal zijn.
A.L.S.