met een manifest tot de Sovjet-Unie te richten.
De enige politicus van gezag, in wie de intellektuelen vertrouwen hadden, was Imre Nagy, een overtuigd communist en loyaal partijlid, maar ook een man met de reputatie van fatsoen en patriottisme. Een zeldzame combinatie in hogere partijregionen. In 1953, toen de ster van Malenkof snel rees, was Nagy naar voren geschoven als premier. In dat jaar was de hele Hongaarse partijleiding naar Moskou ontboden en kreeg Rakosi het verwijt te horen, dat hij de partij onder het volk gehaat had gemaakt. Ze zullen je nog eens met hooivorken verjagen, had Chroesjtsjof hem toegebeten. Anderhalf jaar later kwam de val van Malenkof en werd Nagy meegesleept.
In oktober 1956, toen de Hongaarse stalinisten voor de tweede maal moesten wijken en ditmaal onder de druk van een volksbeweging, leek een nieuw experiment-Nagy niet onmogelijk. Had niet Mikoyan als Russisch afgezant in Boedapest kort na de eerste straatgevechten het revolutionaire bewind van Nagy steun toegezegd en onderhandelingen over het terugtrekken van de Russische troepen beloofd?
Tibor Meray vermoedt dat Mikoyan in die dagen oprecht was en dat ook voor hem het omslaan van de stemming in Moskou als een onaangename verrassing kwam. Dat klopt met wat we vorig jaar uit Chroestsjofs eigen mond hebben kunnen vernemen. Naar hij het eufemistisch uitdrukte waren in oktober 1956 de leiders in het Kremlin niet eensgezind omdat enkele kameraden vreesden dat de interventie verkeerd zou worden uitgelegd. Het is niet bekend welke kameraden. Maar in elk geval verbleekten hun morele overwegingen tegenover de argumenten van machtspolitieke aard. In het bijzonder Hongarije's eis tot uittreden uit het pakt van Warschau riep de imperialistische instinkten klaar wakker. Het door Stalin opgebouwde imperium dreigde te worden ontwricht. Zou Hongarije een neutrale status worden toegestaan dan kon een kettingreactie in de andere satellietstaten niet uitblijven. De stalinisten daar waren al in paniek. De militaire leiders kwamen bovendien in het geweer; het prijsgeven van Hongarije met zijn lucht- en raketbases en zijn uraniumvoorraden
was strategisch niet te verantwoorden; het terugtrekken van de tanks uit Boedapest was geschied onder voor het Rode Leger vernederende omstandigheden. Voor de conservatieven Molotof en Kaganowitsj was verder de gelegenheid gunstig hun positie te versterken. Zij noemden de Hongaarse gebeurtenissen een direct gevolg van het 20-ste partijcongres en van Chroesjtsjof's ketterse stellingen. Een front van legerleiders en stalinisten begon zich af te tekenen. Voor Chroesjtsjof stond zijn machtspositie op het spel en de partijsecretaris handelde volgens de zeden van het Kremlin. Hij maakte zich tot woordvoerder van het leger door luider dan wie ook voor interventie te pleiten en te tonen dat de eenheid van het imperium hem na aan het hart lag. Hij moest bewijzen niet de gevaarlijke revisionist te zijn die door zijn ontspanningstactiek de westelijke mogendheden in de kaart speelde. Zo ontstond de nederlaag van de ‘liberalen’ en moesten de Hongaarse schrijvers ondervinden dat het zwaard machtiger is dan de pen.
In de visie van Aczel en Meray op deze episode klinkt berusting. Het ging erom of de Sovjet-Unie zou handelen als een imperialistische mogendheid of als een socialistisch land, zo constateert Meray. En achteraf bezien viel nauwelijks anders te verwachten dan het eerste. Pas wanneer Meray het schijnproces tegen Imre Nagy ontrafelt is tussen de regels door verontwaardiging te lezen. Voor de gerechtelijke moord op Nagy immers is geen enkel excuus te vinden.
Lange tijd is het lot van Nagy onzeker gebleven. In de loop van 1957 begon het Kremlin delicate onderhandelingen met maarschalk Tito om Joegoslavië terug te brengen in het communistische blok. Nagy's leven werd gespaard en het proces tegen hem en zijn vrienden uitgesteld. Tito mocht niet verder worden ontstemd. De onderhandelingen mislukten en bovendien ging uit Peking als reactie op de kortstondige ‘laat honderd bloemen bloeien’-gezindheid een harde stalinistische wind waaien. De Chinezen gaven het startsein voor een nieuwe anti-Joegoslavische campagne en eisten het hoofd van Tito's protégé Imre Nagy. Premier Chroesjtsjof heeft daaraan toegegeven.
Er zijn in Oost-Europa nog intellektuelen, vooral in Polen, die menen dat verdere liberalisering in de Sovjet-Unie een kwestie van tijd is en die hun hoop hebben gevestigd op de jongere Russische generatie. Tibor Meray en Tamas Aczel maken zich geen illusies meer.