De ordelievende jurist
J.F. Glastra van Loon
Poll's bespiegelingen over ‘De orde van de jurist’ in het nummer van 23 maart droegen kenmerken van de bedoeling, tegenspraak uit te lokken. Ik neem de handschoen graag op, maar heb dan in de eerste plaats behoefte aan een verduidelijking van het onderwerp van de discussie. Wat moeten wij verstaan onder ‘de orde van de jurist’: het systeem van de wetten op papier of bijvoorbeeld de verkeersorde op straat of in het handelsverkeer? Poll bedoelt zo'n beetje alletwee tegelijk en speelt ze in een ongedifferentieerde vorm uit tegen iets heel romantisch: het onvoorzienbare, toevallige, verrassende, subjectieve, chaotische, rusteloos veranderlijke, waarop we de ene keer ontwapenend met een van machteloosheid getuigende lach, de andere keer gepantserd, in de strijd om ons belang, een derde keer emotioneel, uit angst of verliefdheid, reageren. Het is duidelijk, dat het recht als ‘de orde van de jurist’ er tegenover zoveel levensechtheid wat wezenloos komt uit te zien, vooral als ons te denken wordt gegeven dat de jurist het verstarrend ordenen van het leven als een heilszaak bedrijft.
Poll heeft de jurist op sterk water gezet en hem een plaats gegeven op de plank tussen de pot met de duffe kamergeleerde en die met de haarkloverige rekenaar die denkt alles in cijfers te kunnen uitdrukken. Ik vraag mij alleen af welke jurist hij te pakken heeft gehad? Was het niet zijn voorstelling van zo iemand in plaats van een echte? Laat hij nog eens goed in het flesje met sterk water kijken, en laat ik trachten de juristenziel ook eens aan een analyse te onderwerpen.
Voorop zou ik willen stellen dat het de jurist altijd om de menselijke verhoudingen zelf gaat en niet om enig systeem van wetten. Ik zeg met opzet niet: de orde of de ordening der menselijke verhoudingen. Het gaat namelijk niet aan te zeggen dat het de jurist daarom te doen is, al is zijn werk er wel in eerste aanleg op gericht. De vergelijking gaat maar gedeeltelijk op, maar het verduidelijkt iets wanneer we zeggen dat orde en ordening voor de jurist dezelfde betekenis hebben als medicijn voor de medicus: zij zijn het middel dat hij voorschrijft om het sociale corpus gezond te maken, respectievelijk te houden. Wie de juristen hier een verwijt van maken mogen we geloof ik in één doos stoppen met degenen die genezing zoeken door ‘nature cure’. In beide standpunten steekt een kleine kern van waarheid en een boel gevaarlijke onzin.
Dit is echter niet precies wat Poll de jurist verwijt, al verwijt hij hem dit terloops óók. Kwalijker vindt hij dat de jurist doet alsof hij een strikt systematisch (wetenschappelijk zelfs) denkend en werkend mens is, terwijl hij in feite over belangen oordeelt en beschikt. En, zegt Poll dan, ‘belangen afwegen is een zaak van betrekkelijke willekeur...’ want ‘belangen zijn onmeetbare grootheden. De jurist komt ermee in het gevaarlijke water van de chaos, de subjectiviteit, het opportunisme en de machtspolitiek’.
Toen ik dit las hebben mijn oren geklepperd. Want werkelijk, die voorstelling van de jurist, in het bijzonder de rechter, als een ‘Paragraphenautomat’, als niets dan ‘la bouche qui prononce les paroles de la loi’, heeft maar een betrekkelijk korte tijd gegolden en is in ieder geval reeds lang verlaten. Mag ik mr. Poll bv. herinneren aan Paul Scholten's Algemene Deel in de Asser-serie?
Er lopen misschien wel van die juristen rond, die menen dat recht en belang ver van elkaar afstaan en ver uit elkaar gehouden moeten worden, zoals er ook wel mensen zullen zijn die menen dat de zon om de aarde draait. Maar wat is het recht anders dan een complex van regelingen die botsingen tussen niet met elkaar harmoniërende belangen beogen te voorkomen, respectievelijk aangeven hoe zulke botsingen moeten worden ‘berecht’? Belangen afwegen, zou ik menen, is het alfa en omega van de jurist, de raison d'être van het recht.
Als de jurist scherp moet analyseren en formuleren tot een graad zelfs die in de ogen van de gewone burger onzinnig lijkt, dan is dat omdat een eerste voorwaarde voor redelijke belangenafweging is dat de verhouding tussen de partijen duidelijk bepaald is. Als de in verschillende concrete gevallen gevelde oordelen bij iedere ontwikkeling van het recht weer zoveel mogelijk tot een systematisch geheel worden gerangschikt, dan is dat omdat de beslissing van een belangengeschil tussen twee partijen altijd repercussies heeft voor de belangen van derden en vierden, die eveneens in de tot de beslissing van het geschil leidende belangenafweging moeten worden betrokken maar die geen mens alle kan overzien, laat staan voorzien. Wanneer het complex van rechtsregels in bepaalde, zoveel mogelijk vaste termen teboekgesteld en gepubliceerd wordt, dan is dat opdat ieder bij de behartiging van zijn belangen een zo duidelijk mogelijke aanwijzing zal hebben omtrent hetgeen hij in het verkeer met anderen van die anderen en omgekeerd zij van hem mogen verwachten.
Het systeem der geformuleerde, teboekgestelde regels en de orde van het maatschappelijke verkeer staan in een spanningsverhouding tot elkaar. Het eerste is rechtlijniger, minder bont dan het laatste. Maar het is zeker niet zo, dat het maatschappelijke leven ‘op zichzelf’ een chaotisch, regelloos geheel van botsende kermisautootjes zou zijn waarin men zich dood lacht uit machteloze pret of overhoop gereden wordt met machtspolitiek geweld. De spelregels die de jurist toepast zijn uit het maatschappelijke leven zelf voortgekomen, soms door usus, in een moderne samenleving vaker doordat daartoe aangewezen organen zulke regels opstellen.
Niemand zal ontkennen dat hier problemen schuilen, maar dat mag geen ogenblik verhullen dat op deze wijze een ontzaglijk groot belang gediend wordt, namelijk de terugdrijving uit de samenleving van geweld. Geweld in de vorm van tegen elkaar opbotsende auto's, of in die van het wegpakken van het goed van de een door de ander, het willekeurig weigeren van een toegezegde prestatie, of het zonder reden ontslaan uit de dienst van een werknemer, enzovoort.
Met die verwijdering van het geweld uit de samenleving gaat gepaard een samenballing van een geweldspotentieel in een gemeenschapsorgaan. De verwijdering van geweld uit de samenleving is niet en kan niet zijn een vernietiging, een opheffing van alle geweld. Het is niet meer maar ook niet minder dan een opschorting en een onderwerping aan bepaalde voorwaarden en een bepaalde procedure van het gebruik van geweld.