Sjibboletterkunde
De schrijver van de rubriek Dezer Dagen in de Nieuwe Rotterdamse Courant heeft onlangs een onderwerp aangesneden dat, geloof ik, nog nooit in Nederland, in het openbaar althans, behandeld is, het onderwerp nl. van de sjibbolets die de grenzen tussen de verschillende standen in onze maatschappij aangeven. Naar analogie van de Engelse literatuur over U- en non-U-uitdrukkingen en -gewoonten in Engeland, bepleitte hij het ondernemen van een soortgelijke studie - hij noemde het een verticale taalatlas - in Nederland.
Maar in plaats van enkele voorbeelden te geven van die Nederlandse sjibbolets, ging hij schielijk over op de sociale positie van de Nederlandssprekende in België. Was hij bang dat hij, door enkele van die sjibbolets te noemen, te veel lezers van de NRC zou froisseren? Het is waar: de NRC heeft minder lezers in België dan in Nederland...
Is het Hollands Weekblad ook zo bedeesd? Zo niet, laten we dan, in naam der sociologisch-filologische wetenschap, het eerste schot lossen en een paar uitdrukkingen noemen die in de ‘hogere’ standen taboe zijn en aldaar de gebruiker onmiddellijk klasseren als behorende tot een andere (‘mindere’) stand:
‘Ik lust geen soep’ i.p.v. ‘Ik hou niet van soep’.
‘Doet 't zeer?’ i.p.v. ‘Doet 't pijn?’
‘Ik heb ze nooit ontmoet’ i.p.v. ‘Ik heb haar (heppur) nooit ontmoet’.
‘Doe dit gelijk’ i.p.v. ‘Doe dit meteen’.
‘Hoe is die koffie? Ze is lekker’ i.p.v. ‘Hij is lekker’.
‘Ik ben er 'n maandag geweest’ i.p.v. ‘Ik ben er maandag geweest’.
‘Dag mevrouw Jansen’ i.p.v. ‘Dag mevrouw’.
‘Waar heb je dat gehad?’ i.p.v. ‘Waar heb je dat gekregen?’
Er zullen zeker nog vele andere uitdrukkingen zijn die de gebruiker onmiddellijk etiketteren en bij de nietgebruiker een rood lichtje doen opgaan, een wenkbrauw doen rijzen. Het nader uitzoeken ervan moet aan de researcher en fieldworker overgelaten worden.
Alleen nog dit: het merkwaardige is, dat de mensen die deze uitdrukkingen gebruiken, zich er niet van bewust zijn dat ze zich daarmee klasseren. Anders zouden de meesten hunner het wel laten. (Alleen een uitdrukking als ‘aangenaam’ - bij het kennismaken - is langzamerhand in brede kringen als ‘burgerlijk’ aanvaard en dus verworpen).
Deze onbewustheid ten aanzien van het eigen woordgebruik maakt een eventueel wetenschappelijk onderzoek moeilijk. De onderzoekers zouden hun eigen sociale laag niet kunnen, dus mogen onderzoeken, maar alleen de lagen onder de hunne. Van het woordgebruik in de lagen boven de hunne hebben zij ook geen weet (want anders zouden zij het overgenomen hebben). Wat weten wij van de augurentaal af waaraan de adel zijn soortgenoten herkent? En zijn daar ook weer lagen in? Wie mag er b.v. over de Lyndens spreken in plaats van over de Van Lyndens en over de Van Wee's in plaats van over de Van Weede's?
Kortom: een fascinerend onderwerp. Het nare is echter dat, naarmate de sjibbolets verraden en de codewoorden ontcijferd worden, het onderwerp zijn fascinatie verliest. De sjibbolets en codewoorden zullen dan immers gemeengoed zijn geworden en daarmee hun bestaansreden hebben verloren.
H.R.