opvattingen zouden nergens tot zulke gave resultaten geleid hebben als juist in zijn stukken. En daarmee zij tevens een bepaalde grens van zijn kunnen aangegeven; want hoe onverbeterlijk zijn regie voor Tsjechow ook mag zijn, wij moeten toch proberen de absolute waarde van zijn werkwijze niet te overschatten. Met een bijna maniakale eerbied voor ieder woord van de meester zet Sjarow Tsjechows stukken in elkaar tot superrealistische voorstellingen die verlopen als precisieuurwerken. Eindeloos gedetailleerd en zorgvuldig, kent zijn regie eigenlijk maar twee axioma's: alles moet zo echt mogelijk zijn en zo getrouw mogelijk Tsjechows aanwijzingen en de verafgode Stanislawski-voorstellingen weerspiegelen.
Tsjechow kan daar alleen maar bij winnen, omdat zijn stukken technisch zo volmaakt zijn opgebouwd, zijn informatie zo harmonisch in de scènes is verwerkt en zijn expositie, opbouw en afwikkeling met zoveel gevoel voor theater werden getimed, dat hij eigenlijk geen ingrijpen van de regisseur van node heeft. Door het nauwe contact met de acteurs die zijn stukken speelden en zijn aangeboren dramatisch talent zijn zijn teksten een soort diepvriesvoorstellingen geworden, die alleen nog maar zo zorgvuldig mogelijk volgens de aanwijzingen moeten worden opgediend.
Sjarow kan dit als geen ander en zijn niet te overschatten verdienste voor ons toneel schuilt dan ook in het feit dat hij ons zo nu en dan het ideaalbeeld voorhoudt van een voorstelling die werkelijk tot in de perfectie is verzorgd, wat decor en mise-enscène, maar ook wat belichting, geluidsdecor, requisieten en figuratie betreft. En bovenal in het feit dat zijn felle persoonlijkheid onze acteurs telkens weer weet te inspireren tot prestaties die ver uitgaan boven het gebruikelijk niveau van hun spel. Maar bij de meeste andere toneelschrijvers waar een regisseur bepaalde details moet accentueren en elders tekortkomingen bijvijlen, kortom waar de regie ordenend dient op te treden daar zou Sjarow tekort kunnen schieten op het punt van interpretatie van het kunstwerk, hetgeen ook inderdaad wel eens is gebleken.
Wat hij op zijn best met onze gezelschappen kan bereiken is ons dit jaar van de Tsjechow-herdenking weer getoond in de voorstelling van De Meeuw door het Rotterdams toneel en die van De Kersentuin door de Haagsche Comedie. Beide voorstellingen waren voortreffelijk hoewel ik aan de Rotterdamse nog de voorkeur geef. De decors en costuums van Wijnberg leken mij ook nog iets geslaagder en meer authentiek-Russisch dan die van Eline van Dreght voor De Kersentuin, die soms wat te veel aan de Bijenkorf deden denken. Op het programma had Wijnberg overigens weer zijn bekende typografische expansiedrift bot gevierd, zodat de voorpagina nu een half bankje en een arm van Tsjechow vertoonde onder wat slordige Russische letters. De vertalingen van Charles Timmer vielen nergens op, het grootste compliment dat men een toneelvertaling kan maken. In De Meeuw werd zonder één uitzondering bijzonder geïnspireerd gespeeld, waardoor het wellicht onbillijk is om toch nog twee uitblinkers te noemen. Josephine van Gasteren speelde de rol van haar leven als de oppervlakkige, behaagzieke actrice met een glasscherpe stem en een vaak angstig goed getroffen wuft manuaal. De langzamerhand versuffende introversie van de schrijver Trigorin werd bezield en toch nog met een vleugje ironie gespeeld door Ton Lutz. Zo demonstreerde hij weer zijn heel persoonlijk vermogen om een figuur te spelen en tegelijk zijn eigen kritiek erop.
De Haagse voorstelling was een sterrenparade, waaraan zeven topacteurs van het Nederlands toneel glans verleenden. (Ida Wasserman, Annet Nieuwenhuyzen, Albert van Dalsum, Paul Steenbergen, Bob de Lange, Joris Diels en Coen Flink). Dit doet weer eens begrijpen waarom het Haagse gezelschap een vijand is van het doubluresysteem. Zonder die verplichting zou het nagenoeg ieder stuk volmaakt kunnen bezetten. Hier waren geen topprestaties, maar de wat geforceerde humor van een aantal komische figuren deed soms wat afbreuk aan het hoge niveau van het overige spel.
Enkele scènes uit beide voorstellingen behoren tot de beste ervaringen die ik in Nederlandse schouwburgzalen heb opege daan. Die in het derde bedrijf van De Meuw-bijvoorbeeld, waarin Mme Trepljowa, de actrice, in vijf minuten haar amant terugwint, die haar voor een jongere vrouw wilde verlaten. En die meest Tsjechowiaanse scène van alle Tsjechow-stukken, die, waarin de Kersentuin-bewoners aan de rivier zitten, terwijl het donker wordt en luchtig converseren over de onhoudbare toestand waarin ze verkeren en met een soort beheerste afkeer spreken over de eventuele veranderingen die daarin aan te brengen zouden zijn. Hier geven Tsjechows humor en idealisme de grootste diepte aan zijn onleedkunst van de menselijke geest zoals die zich, toen in Rusland, openbaarde en dat heeft Sjarow op het hoogste niveau met onze spelers, nu in Nederland, gerealiseerd.