sluitvorming wordt begeleid. Een verslaggever die het hoe en het waarom wil vaststellen zal in rekening moeten brengen wat er is voorgevallen in fractievergaderingen, in kabinetszittingen, in de wandelgangen of zelfs in het brein van die ene man die de weegschaal doet overslaan. Daar komt heel wat informele feitenkennis bij te pas, heel wat tegen elkaar afwegen van informaties, maar
ook heel wat giswerk - en per slot van rekening zal de verslaggever zijn stuk moeten schrijven met geen andere zekerheid dan dat dit volgens hem, N.N., de ware toedracht is. (In de toonaangevende landen wordt het nieuws van deze categorie gesigneerd; in Nederland, waar scherpe onderscheidingen minder in ere zijn, wordt voor berichtgeving nog een brave anonimiteit gehandhaafd). Men gelieve op te merken dat bij dit alles de objectiviteit, als doel en als limiet, niet te kort hoeft te komen. Wat wordt opgegeven is een pretentie. Het dwingende oog van de historici der toekomst, waaronder de journalist de onweerlegbare feiten trachtte te boekstaven, verloor zijn dwingende kracht - ongetwijfeld mede door de wat onzekere blik van de comtemporaine historici - en de krantenlezer kan nu worden voorgelicht niet alleen over de feiten die men later in de officiële archieven zou moeten kunnen terugvinden, maar over alles wat een geschoold opmerker, in nauw contact met de gebeurtenissen zelf, vindt op te merken.
Het hoeft geen verbazing te wekken dat deze nieuwe techniek zijn weg naar de Nederlandse kranten vond via de buitenlandse correspondenten. Op hun buitenposten, los van de routines der redactiebureaus, konden zij zich vrijheden veroorloven die regelrecht indruisten tegen de binnen onze grenzen geheiligde dogma's. Deze revolutie is zonder bloedvergieten verlopen. Ze is zelfs op de redactiebureaus niet eens opgemerkt. Dat is de kracht van een dogma.
Een kleine anecdote om deze bewering te staven. De Londense correspondent van Het Parool, mr. H.W. Sandberg, heeft onlangs, vlak voor hij werd uitgeroepen tot de toekomstige hoofdredacteur van zijn krant, in Amsterdam zijn universitaire promotie doorstaan. Een van de bij deze gelegenheid gepubliceerde stellingen verkondigde dat in de buitenlandse correspondenties van de dagbladen feit, commentaar en opinie niet scherp gescheiden behoefden te zijn. Het mag enigszins bevreemden dat de editor designate van Het Parool bij die gelegenheid de werkingssfeer van zijn stelling zo angstvallig heeft beperkt tot het terrein van zijn huidige werkzaamheid, maar voor het overige is het geen uitspraak waarbij een geoefende krantenlezer, die zich rekenschap geeft van wat hij leest, een opmerkelijke nieuwigheid denkt te vernemen. De Paroolredactie daarentegen moet wel enigszins geschokt zijn geweest. Nog geen twee weken tevoren had zij de kritiek van een lezer op een andere buitenlandse correspondent beantwoord met deze, meer van leerstelligheid dan van waarheidsliefde getuigende kanttekening: Hij (de Parijse correspondent) gaf slechts weer wat De Gaulle zei en hoe hij reageerde. Kritische beschouwingen kan de geachte lezer vinden.... enzovoort.
Onze waardering voor de nieuwere opvattingen, door Sandberg zo behoedzaam in stelling gebracht, mag ons evenwel niet de ogen doen sluiten voor het bestaansrecht van de formalistische techniek. Zij dankt haar ontstaan aan de opkomst van de persbureaus en we kunnen haar in onze kranten herkennen in alle buitenlandse nieuws dat niet van eigen correspondenten stamt. Het persbureau Reuter, dat voor Nederland de voornaamste leverancier is van buitenlands nieuws, is er ook het zuiverste voorbeeld van. De grondregel van de Reuter-stijl verlangt dat de journalist niet anders doorgeeft dan wat hij heeft gezien of gehoord, met nauwkeurige vermelding van waar gezien en van wie gehoord. De omstandigheid dat persbureaus verkoopbaar nieuws moesten produceren in een omvang die het onmogelijk maakte rekenschap af te leggen over de betrouwbaarheid van iedere informatie, dwong tot deze rigoureuze discipline. Ze bleek later ook te pas te komen bij de zich uitbreidende redactiestaven van de dag-