Tentoonstellingen
Het groninger Museum laat tot 9 mei aanwinsten zien uit de jaren 1955 tot 1960, een interessante en veelzijdige tentoonstelling waarin het beleid en de smaak van directeur W. Jos de Gruyter duidelijk worden weerspiegeld. Opvallende werken zijn er o.a. van Israëls, Verwey, Kruyder, Max Ernst, Nanninga en van leden van de Groningse Ploeg. De expositie van moderne Brazilianen in het Centraal Museum te utrecht staat op een aanzienlijk lager peil. Zij bevat een teveel aan epigonisme dat vooral hinderlijk is bij een opmerkelijk ontropische ijskastenkunst, herinnerend aan onze Stijl en aan Vordemberge Gidlewart (tot 16 mei). In laren, in het Singermuseum kan men tot 25 april, behalve de best verzorgde vijftig boeken van 1958, tekeningen zien van Eppo Doeve, elsevirtuoos en een groot kunstenaar in het meest onkunstzinnige genre.
rotterdam houdt tot 26 september zijn monstertentoonstelling van beeldhouwkunst die in vele opzichten de moeite waard is, delft tot 2 mei de Contourtentoonstelling (in het Prinsenhof), op het nippertje de moeite waard dankzij het werk van enkele kunstenaars: Mensinga, Giltay, Berserik, Dommisse (ceramiek). Deze Contour legt de nadruk op figuratieve kunst met als kern een keihard, troosteloos en opgepept realisme, soms overgaand in surrealisme. Bij Wim Kan valt er in ieder geval meer te lachen. Maar ook wel bij de Deen Robert Jacobsen van wie (tot 19 april) in het amsterdams Stedelijk Museum iii kleine en reusachtige ijzerconstructies staan opgesteld: vreemde mannetjes, clowns, poppen, ruiters, gelast uit voornamelijk afvalproducten. Een uiterst bizarre collectie en allerminst mooi maar daar kan alleen een ijzervretende esteet (dikwijls voorkomende paradox) over vallen. Tenslotte is er in Amsterdam nog een goede tentoonstelling, op de Keizersgracht 542, bij kuntshandel M.L. de Boer: Het landschap in de 19de en 20ste eeuw, door Franse en Nederlandse schilders. Jongkind staat hier vooraan, gevolgd door Floris Verster, Suze Robertson, Corot, Le Fauconnier en De Vlaminck (tot 26 april).
De tekeningen in dit nummer, behalve die op pag. 11 en 15 van Peter Vos, zijn van J. Mac Neill