de Congo, zijn boek De Nikkers publiceert, levert hij daarmee geen middelmatig romannetje, maar een boek dat qua niveau op dezelfde hoogte gesteld kan worden met wat kort voor en na de tweede wereldoorlog in Nederland aan koloniale belletrie verschenen is. Hiermee is echter niet gezegd dat het boek daarmee zonder meer in het patroon van deze belletrie is in te passen. Weliswaar is er in het cynische relaas van Robert Meerman over wat zich bij de Kazambasji-onderneming en in het dorp Crottville afspeelt geen plaats voor exotische beschrijvingen, maar wel is ‘de andere wereld’ - vijandig en onbegrepen door de blanken - er compleet in aanwezig. In die zin sluit zijn werk zich eerder aan bij de oudere koloniale roman dan bij het werk van Tjalie Robinson of Breton de Nijs.
Het is mij niet bekend of Piet van Aken de Congo en de verhoudingen daar uit eigen aanschouwing kent. Het citaat van Maurice Roelants: ‘Ik hoef slechts de ogen te sluiten om meer van de wereld en van de mensen te weten, dan door om het even welke studie, in om het even welk milieu, stad of dorp, hier of overzee’, doen vermoeden van niet.
In een koloniale maatschappij vormt de enclave der blanken een bijna gesloten heerserskaste, met eigen beschermende voorschriften, voornamelijk betreffende het gedrag tegenover de lagere kaste der inheemse bevolking. Te grote sympathie voor die bevolking, maar vooral sociale omgang, gebrek aan afstand, verbroedering, om niet te spreken van politieke voorlichting, zijn taboes. Wie zich aan deze taboes niet houdt wordt met de vinger nagewezen, uitgestoten, ondervindt tegenwerking in zijn zaken, moeilijkheden in zijn ambtelijke loopbaan, staat bloot aan aanvallen in de kranten en wordt als renegaat, raddraaier en communist genoteerd. De hevigheid en de ernst van de represailles mogen afhangen van de plaatselijke verhoudingen, overal ter wereld waar een kleine kaste van blanke vreemdelingen over een gekleurd volk heerst treft men een kleurlijn aan, die het het individu niet toegestaan is te overschrijden. Robert Meerman geldt in de blanke gemeenschap van Beaville voor een negervriend, maar zijn bedoelingen komen zeker niet voort uit een principieel standpunt, uit een ideële overtuiging of gewoon maar uit genegenheid of sympathie. Hoewel hij door zijn talenaanleg en door de kennis van haar adat de inheemse bevolking beter kent dan de andere blanken is zijn minachting voor de ‘nikkers’ minstens even groot als zijn haat tegen zijn rasgenoten. Hij is een aartsintrigant, die de negers uitspeelt tegenover de blanken en ze als werktuig hanteert voor zijn eigen bedoelingen. Een dergelijke figuur is in een koloniale maatschappij, die wel de figuur van de renegaat kent, maar dan altijd in de gestalte van de idealist, een ongewoon verschijnsel. Het knappe van het boek is dat Piet van Aken deze uitzonderlijke figuur, - sociologisch uitzonderlijk -, als uitzondering acceptabel weet te maken. De vijandschap van de gouverneur - zijn voormalige medeminaar, die het meisje trouwde waar hij een verhouding mee had - doen hem zijn invloed op de leiders van de
ondernemingsarbeiders gebruiken om zijn eigen spel te kunnen spelen. Zij zijn zijn hulptroepen, die hij hanteert of het tinnen soldaatjes zijn. Als de zaak hem uit de hand loopt eindigt een protestmeeting van de arbeiders in een schietpartij en een bloedbad met tachtig doden. De nacht daarop worden de gouverneur en zijn vrouw als represaille door de bevolking op een afgrijselijke manier vermoord. Meerman treft zijn vijand nog levend in de brandende auto aan, maar gebruikt de enkele seconden die de mogelijkheid van een redding nog overlaten om de actetas met de voor hem compromitterende stukken te vernietigen en laat de schreeuwende man branden. Beslist geen sympathiek mannetje, deze Robert Meerman. Het soort mens dat pas plezier heeft als de zaken misgaan en dan de situatie weet uit te buiten. Hij is zeker geen representant voor de machthebber uit de koloniën en hoewel hij op ongewoon amicale manier met de bevolking omgaat evenmin het voorbeeld van een ‘nikkervriend’. Hij is de solitair, uitgestoten uit de kudde, die voor zichzelf opereert. Alleen zo is hij te verantwoorden. Er is één zinnetje in het laatste hoofdstuk dat in de situatie niet te plaatsen is: Dreesens mededeling aan Meerman, dat het blanke personeel van de mijn besloten heeft een dag het werk neer te leggen bij wijze van sympathie voor de gedode zwarten. Gezien de structuur van de samenleving is een dergelijke demonstratie onmogelijk, in welke kolonie ook.
Het boek is zeer goed geschreven en in het algemeen sober van taal, met uitzondering van het hoofdstuk over de begrafenis van de slachtoffers, waarin het bloed en slijm iets minder had kunnen rondspatten. Hoewel er een schaars gebruik wordt gemaakt van Congolese woorden, zou het toch prettiger geweest zijn als deze verklaard waren. Of de Kitawala, die de oorzaak wordt van de demonstratie met dodelijke afloop, nu een protestantse secte of een nationalistische groep is wordt namelijk niet erg duidelijk.