merken vertoont. Dat kunnen de Aziatische culturen ook, zonder dat men daarom kan spreken van een Aziatische culturele eenheid.
Bestaat er dus zo'n specifiek Europese cultuur? Misschien heeft zij eens bestaan, toen de Westerse beschaving de aardrijkskundige grenzen van Europa nog niet had overschreden, vóór het religieuze schisma, dat ook cultuursplitsingen teweegbracht (bijv. tussen Noord- en Zuid-Nederlanders), en vóór het opkomen van de nationale staten, die een patroon van nationale culturen legden boven de oude patronen. Men kan erover twisten, maar zeker is wel dat het geestelijke gezag van de kerk, dat toen nog onbetwist was, een ook cultureel eenmakende factor was zoals Europa er sindsdien niet meer gekend heeft.
Wat is ervoor in de plaats gekomen? Laten we het woord aan de Engelse historicus Christopher Dawson, die in zijn boek Understanding Europe schrijft: ‘...het teloorgaan van deze godsdienstige eenheid, vier eeuwen geleden, vernietigde de Europese eenheid niet. Want terzelfdertijd dat de eenheid van de christenheid verloren ging, werd de eenheid van Europa op intellectueel niveau versterkt door de invloed van de Renaissance-cultuur. In de laatste vier eeuwen is de humanistische traditie de grote binding van de Europese eenheid geweest.’
‘....deze traditie (was) niet louter literair en intellectueel. Juist als scheppende kracht van zedelijke waarden oefende het humanisme de grootste invloed uit op het Europese levens- en denksysteem. Ondanks de godsdienstoorlogen en de politieke rivaliteiten, die Europa in stukken leken te scheuren, waren wetenschap en kunst aan geen grenzen gebonden en was de republiek der letteren een culturele eenheid die de politieke en nationale verdeeldheid te boven ging.’
Tegelijkertijd was er het ‘veel omvangrijker systeem van sociale betrekkingen tussen de heersende elites in de verschillende landen, die een internationale gemeenschap en een supranationale klasse vormden... Er bestond (echter) geen gemeenschappelijke democratische cultuur, die de plaats van de oude aristocratische maatschappijen kon
innemen. De verdwijning van deze sociale elites, die meer met het Europees geheel verbonden waren dan de nationale partijen, betekende de opheffing van de natuurlijke organen van de internationale uitwisseling en veroorzaakte een geleidelijke daling van de hogere Europese cultuurstandaard.’
Het ‘systeem van sociale betrekkingen tussen de heersende elites in de verschillende landen’ is met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verdwenen. En de ‘republiek der letteren’? Geldt ook voor haar wat Dawson schrijft over de wetenschapsmensen en technici: ‘al deze mensen vormen in geen enkel opzicht nog een geestelijke gemeenschap als eertijds de humanistische republiek der letteren... er is een veel sterkere onderlinge binding tussen alle Russen en tussen alle Fransen enz. dan tussen wetenschapsmensen als zodanig of technici als zodanig’? Misschien bestaat de republiek der letteren nog enigszins, maar, zo ja, dan kan zij er toch niet op bogen een ‘gemeenschappelijke democratische cultuur’ te zijn, in de zin van een cultuur waaraan alle Europeanen - en niet slechts een elite - deelhebben. En toch is het bestaan van zo'n Europese massacultuur de voorwaarde geworden voor het ontstaan van een Europese politieke en economische eenheid die meer wil zijn dan de schepping van enkele duizenden technocraten.
Wij kunnen dus rustig stellen dat een Europa waarin de nationale affecten nog zo sterk zijn - en de affecten bepalen mede het cultuurtype - en waarin het godsdienstig schisma heeft gemaakt dat bijv. de Nederlander meer gemeen heeft met de Amerikaan dan met de Italiaan - dat zulk een Europa niet één enkele cultuur heeft, maar een veelheid van door natie en religie bepaalde cultuurtypen, waarvan sommige dichter bij sommige niet-Europese cultuurtypen staan dan bij andere Europese cultuurtypen. Zolang dit zo is - en niets wijst erop dat het anders aan het worden is - is het misschien voorbarig, maar zeker oppervlakkig te spreken over het bestaan van een Europese cultuur.
Het enige excuus dat ervoor is, is dat er nog nooit een staatkundige eenheid levensvatbaarheid heeft vertoond die niet tevens een mythe kon produceren. Het is echter te vrezen, dat de mythe van Europa's culturele eenheid slechts hen vermag te boeien die, om nog één keer met Dawson te spreken, ‘teren op de normale traditie van het verleden, gehandhaafd door een soort gesublimeerd humanistisch idealisme’.
J.L. Heldring