Halfverleden tijd
A.L. Schneiders
Niet vaak heb ik met zoveel spanning naar een vertoning uitgekeken als naar die van filmjournaals uit onze bezettingstijd, vorige week over de televisie, zelfs zo dat ik mij afvroeg of hier nog wel van gezonde belangstelling kon worden gesproken. Het was dan ook een zekere geruststelling van mijn vriend H. te horen, dat hij bij die aankondiging van Duitse en NSB-films ook zo was opgewonden, al voegde hij eraan toe die emotie bij zichzelf niet hoger te hebben aangeslagen dan de ziekelijke trek naar het centrum van een verkeersongeluk, van een fatale ontsporing.
Wanneer de uitroepen die men wil slaken maatgevend zijn voor de ondervinding, dan is de vergelijking van H. misschien niet zo slecht. ‘Ach, ach’, ‘Kijk nou toch eens’ en ‘Hoe bestáát het’, riep de eigenaar van het televisietoestel aan één stuk door, en ik zou niet beter geweten hebben dan het hem na te roepen.
Wij kunnen roepen wat wij willen, het bestaat wel, beslist, want daar op het blauwige schermpje inspecteert Mussert nog steeds of alweer de WA. Mussert, dat is een bol zoekertje, zo extreem vruchteloos dat hij zich heeft ontvlucht in een zwart en dreigend pak van eigen ontwerp, waaruit hij boos en streng mag kijken.
‘De leider spreekt’, kondigt de commentator aan. Dan verheft Mussert de stem, een kleine Hitler met beperkt volume en verbuigings-n, een onschuldige imitatie zou men zeggen. Maar dan gaat de camera langs de rijen luisterende gezichten, een paar honderd man WA die zich straks vermoedelijk gaan uitranselen in de jodenbuurt. Die gezichten herstellen weer het contact met de werkelijkheid: er zijn er maar een paar met de trekken van de goot, de anderen zien wij naar het schijnt nog geregeld om ons heen, de bemoeizieke mannetjes die uit de kaalheid van hun bestaan ons naar hun eenheid
De boekentekeningen in dit nummer zijn van Peter Vos
willen trekken en die voortdurend klagen over het gebrek aan idealen, orde en gezag.
In volgende journaalfragmenten ziet men ze verder bezig: parades, vaandelwijdingen, de politieopleiding in Schalkhaar. Dan wijkt de werkelijkheid weer terug. Die demonstraties van eenheid, orde en brullende gezondheid, dat alles schijnt zich in het luchtledig af te spelen, in een onbewoonbaar verklaarde hoek van de tijd, ongeldig. Maar die suggestie van onwerkelijkheid is een illusie; dat daar is vijf jaar de legaliteit geweest, was dat bijna gebleven en de slachtoffers zijn teveel om goed te kunnen tellen.
Het is aandoenlijk zoals de heer L. de Jong, die een uitleg bij de films geeft, zich moeite geeft om aan ‘de jongeren onder ons’ het verleden door te geven. ‘U moet weten, de landwacht dat was ...’ Zo kunnen wij ons bloedig verleden nu al als een geschiedenislesje aan de anderen horen vertellen.
Er werd ook een Duits oorlogsjournaal getoond: Rommel inspecteert de Atlantikwall. Wij zien hem, vol goede moed schijnt het, temidden van een troep opgewekt aanhankelijke officieren en soldaten. In snel tempo lopen zij over het zonnige strand om halt te houden onder een gecamoufleerd reuzekanon. Rommel wijst lachend naar boven en wij zien onmiddellijk een stevige soldaat op spijkerlaarzen het stalen platform afhollen, einsatzbereit. De geweldige loop van het kanon rijst langzaam omhoog onder het juichend commentaar van de Duitse legerpropagandist die het filmpje begeleidt.
Rommel was een paar maanden daarna dood, evenals de meerderheid van het kwieke troepje om hem heen, en het kanon kapot. Ongetwijfeld zullen zij over een tijd, met hun tegenstanders, als grappige poppetjes voorover in het zand liggen, op plaatjes in geschiedenisboeken of in de etalage van een speelgoedwinkel, zoals die waarin ik onlangs de slag bij Waterloo uitgestald zag.
Tenslotte hield het journaal nog een particuliere verrassing voor mij in petto. Mijnheer Top, waarachtig het was hem, temidden van een groep oude NSB-veteranen door Mussert te Utrecht ontvangen. Ongeveer