Tentoonstellingen
amsterdam zit plotseling weer ónder de tentoonstellingen, voor het merendeel van het allerprogressiefste soort. Het Stedelijk Museum, schoolmakend bij de kunsthandel bovendien, is weer toonaangevend genoeg - dat kan gerust worden gezegd zonder de geteisterde Sandberg nu direct een lik uit de conventionele pan te geven. Tot 3 april mag Joop Sanders binnen zijn heilige muren exposeren, onder het motto: laat-nu-de-verf-maar-druipen, en het kost heel wat tijd om uit de twintig schilderijen en verder wat tekeningen en collages het lelijkste exemplaar te halen. Dan zijn de ijzerwaren van de lasser-beeldhouwer Tajiri toch wel interessanter, ofschoon een hele verzameling van zijn tentakelige monsters weer net te veel is. Snel dus naar expositie nummer drie in het Stedelijk Museum, het pièce de résistance: de collectie Italiaanse kunst van Eric Estorick uit Londen (tot eind van de maand, daarna tot eind mei in Eindhoven). Het is jammer, maar ook hier valt weinig te jubelen, uitgezonderd voor een enkel beeldhouwwerk (Medardo Rosso, Greco, Manzu, Marini); als summier overzicht van de Italiaanse kunst van deze eeuw echter is deze expositie niet onbelangrijk. Vertederend op zijn minst zijn die brutale jongens uit 1910, de vervende voorlopers van Mussolini, aanbidders van beweging, onrust en gevaar, die zich futuristen noemden: Boccioni, Carrà, Russolo, Balla, Severini. Helaas, ‘de moed, de stoutmoedigheid en de revolte’ waarvan hun ijverende theoreticus Marinetti sprak zien er nu wat versleten uit. De Futur is dan ook morsdood, maar leve de Futur.
Het delftse Prinsenhof huisvest tot 5 mei de ‘Contour van de beeldende kunst in Nederland’ (ayez pitié), een jaarlijkse manifestatie waarbij de beugel van de selectiecommissie heel groot is zodat er van alles door kan, maar verrassingen zijn nooit uitgesloten. Het museum Kröller Müller op de hoge veluwe exposeert nu (na Amsterdam) de collectie Theo van Gogh, bestaande uit werken van tijdgenoten van Vincent, onder wie Gauguin, Lautrec, Bernard, Pissarro en Seurat als voornaamste figuren. Het geheel is qua tentoonstelling misschien wat rommelig, maar vanwege de kunst in ieder geval zeer de moeite waard (tot 16 mei).
Tenslotte, als ‘reminders’: de herdenkingstentoonstelling van de beeldhouwer Willem Reyers in het museum te arnhem duurt nog tot 11 april, de tentoonstelling ‘Duizend jaar Chinese schilderkunst’ in het haagse gemeentemuseum sluit 28 maart, de ‘Bekoring van het kleine’ in het rijksmuseum te amsterdam op 31 maart. Deze laatste expositie, samengesteld uit uiterst minieme en ingetogen stilleventjes, valt misschien te combineren met een bezoek aan de loeiende futuristen, een halve kilometer verderop. Grotere tegenstelling in de beeldende kunst is nauwelijks denkbaar.