Hollands Weekblad. Jaargang 1
(1959-1960)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
Gerucht en geweld
| |
[pagina 11]
| |
zelf is bekend; ook die keuze heeft een morele waarde, maar dat onderscheidt haar nog niet van de duizenden die in dezelfde situatie verkeerden. Haar formaat wordt bepaald door haar keuze als schrijfster. In haar werk laat Beb Vuyk zich niet richten door de politieke leuzen, maar door het lot van de enkeling die gedwongen is te leven in een tijd ‘vol gerucht en geweld’. Er staat geen woord ‘politiek’ in deze verhalen; zij gaan niet over houten soldaatjes maar over mensen, over wezens die de oorzaak van hun leed en hun pijn vaak zelfs geen naam meer kunnen geven. Dat dit tevens betekent dat deze verhalen niet uitgaan van een bleekzuchtig ‘boven de partijen staan’ is hoop ik een overbodige mededeling.
In het eerste verhaal van de bundel, Full of sound and fury, schiet de Indonesiër die zijn kameraden verraden heeft zijn revolver leeg op dezelfde onpersoonlijk geworden macht als waartegen de kapitein uit De jager en zijn schietgeweer rebelleert, een Indo die zich een maatschappelijke positie heeft verworven, doorgaans slechts voor Nederlanders bereikbaar, en die nu niet meer wil leven in een Indonesië van ‘zwarten’. Het zijn ontredderde mensen, die in opstand komen tegen de eigen staat waaraan zij toch nooit zullen ontkomen. In situaties waarin de druk zo hoog is zijn irrationele wreedheid en dierlijk leed ‘normaal’ geworden. Pijn wordt in de verhalen van Beb Vuyk ondergaan als een besmettelijk gebeuren. Enkele malen wordt beschreven hoe de toeschouwers bij martelingen meeschreeuwen met het slachtoffer, een animaal mee-ervaren dat oneindig veel ontstellender is dan de bekommerde en uitgebreide beschrijvingen bij Van der Hoogte. Het woord mede-lijden krijgt er zijn oorspronkelijke betekenis terug. Met pathetische woorden kan een auteur als Beb Vuyk niets aanvangen. Haar stijl is, als vroeger, droog en helder, feitelijk; maar groter dan tevoren is de trefzekerheid ervan, door de diepgang van de inhoud. De kleine nadelen die deze stijleenvoud meebrengt (een enkele te krasse samentrekking bijvoorbeeld) neemt men graag op de koop toe. Voor de weelderigheid van een opzettelijk exotisme hoeft men in ieder geval niet bang te zijn, terwijl er toch genoeg ‘poëzie’ in deze stijl zit om Ot-en-Sien-achtige kaalheid te vermijden. Een ernstiger bezwaar dan de schaarse uitglijders in het taalgebruik vind ik de behoefte van de schrijfster om de tragiek van haar hoofdpersonen aan het eind van het verhaal soms met een korte wending te ver- | |
[pagina 12]
| |
duidelijken. In De jager en zijn schietgeweer bijvoorbeeld doet het wat nadrukkelijk aan, dat de kapitein ‘het heelal toekrijst’ dat het de Aziaat in hemzelf is die hij haat. Blijkbaar was de schrijfster ten onrechte bang dat haar middelen te sober waren. Twee trekken hebben alle verhalen van deze bundel gemeen: het ineenschuiven van heden en verleden en de daarmee vaak samenhangende rolverdeling tussen toeschouwer en protagonist. Alleen van All our yesterdays mag men aannemen dat het eigen ervaringen weergeeft; juist in dat verhaal echter worden de gebeurtenissen verteld als door een ander, een ‘zij’, beleefd. Een stap achteruit dus, die ook hier een toeschouwer introduceert. De incidenten uit de periode van de politionele acties, die door ik-figuren verteld worden, berusten weer níet op eigen ervaringen, maar worden door de schrijfster ‘doorgegeven’. Men zou op de hele bundel de titel van één van de verhalen kunnen toepassen: verhalen van een toeschouwer. Ook de vermenging van heden en verleden (het duidelijkst in All our yesterdays) is niet zo maar een technisch procédé. Alle mensen die hier getekend worden zijn door de verschrikkingen van het verleden gevormd en misvormd.
Liever dan een samenvatting van alle vijf de verhalen te geven ga ik hier wat dieper in op het eerste, Full of sound and fury, om optiek, compositie en stijl van Beb Vuyk te kunnen behandelen in het samenhangend verband van één concreet geval. Dit verhaal zet in met een voortreffelijk beeld van Pontianak, dat direct de kracht van Bep Vuyk's sfeerbeschrijving ten volle doet uitkomen: ‘Pontianak ligt aan de rivier, de brede bruine Kapuas. Dicht bijeen wonen de mensen daar op vlotten waarop huizen werden gebouwd, en nog dichter op elkaar en met minder ruimte boven de winkels en opslagplaatsen langs de oevers. Van de millioenen Chinezen hebben enkele tienduizenden hierheen hun bedrijvigheid, sfeer, taal en levensgewoonten overgeplant. De Kapuas bij Pontianak lijkt een Chinese rivier, stromend door een Indonesisch landschap’. Dit is de techniek van de snelverschuivende filmcamera, met (in de tweede zin) de bezwaren van elkaar verdringende visuele observaties die daaraan inherent zijn: een goed voorbeeld van Beb Vuyk's stijl en wat zij daarmee voorheeft. De ‘ik’ maakt met een plaatselijke journalist Arif - fel uit schuldgevoel omdat hij eenmaal aan de ‘verkeerde kant’ heeft gestaan - en de gewezen TNI'er Tjondro een reis van Pontianak tot vlak bij Serawak. Ver in het noorden bezoeken zij een Dajakhuis, waar zij ceremonieel worden ontvangen en de hoofden van gedode Japanners te zien krijgen. Een heel verleden van deze koppensnellers, vrij toevallig in de strijd tegen de Japanners betrokken, balt zich samen in enkele zinnen. Ook hier weer eerst de visuele observatie en daarna de organisch ingepaste verklaring van de achtergronden, zonder onderbreking van het verhaal. Hoe weinig woorden een goed schrijver nodig heeft om een situatie die de lezer totaal onbekend is duidelijk te maken kan men in deze passages zien. Als de boot weer de rivier opdraait schiet Tjondro zijn revolver op het Dajakhuis leeg, een panisch gebeuren waarvoor de vertelster de volgende dag pas een verklaring vindt in een verhaal dat Tjondro zelf vertelt. In de conflictperiode is hij met enkele kameraden aan de Nederlanders verraden, gevangen genomen en daarna gemarteld. Later heeft hij aan de wrede executie van de verrader deelgenomen. Na de reis echter hoort de schrijfster van zijn vroegere commandant dat Tjondro zelf de verrader is geweest. Afgezien van de ook in dit verhaal iets te schokkende wending aan het slot (het verraad van Tjondro had in het voorgaande terzijde gesuggereerd kunnen worden) is de compositie rondweg meesterlijk. De opvoering van de spanning is feilloos: eerst het vreedzame begin, dan de groeiende onheilssfeer in het Dajakhuis (voorbereiden én afremmen van de catastrofe) en tenslotte het schieten van Tjondro. Het verhaal van de laatste, dat de in het verleden liggende kern van de gebeurtenissen vormt, is zowel psychologisch onvermijdelijk als verhaaltechnisch onovertrefbaar ingepast. Zo alleen kan de schrijfster aanvaardbaar maken dat zij het verslag van de eigen ervaringen onderbreekt voor de lotgevallen van een ander. Het deelnemende toeschouwerschap, de optiek van de schrijfster dus, vindt zijn spontane aansluiting bij de compositie van het verhaal en de verteltrant. De technische vaardigheid waarvan alleen al Full of sound and fury blijk geeft betekent een sprong vooruit op het vroegere werk van Beb Vuyk, vooral op de verhalen. Ik ben er zeker van dat zij nog meer kan. Van haar mogen wij de nog steeds ongeschreven roman over de conflictperiode en wat daarvoor en daarna kwam verwachten; een raamvertelling bijvoorbeeld, gezien vanuit de met zoveel warmte getekende Hermans uit Verhaal van een toeschouwer. |
|