Hollands Weekblad. Jaargang 1
(1959-1960)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Vergeten groep in Algerije
| |
[pagina 7]
| |
het gebaar van Pilatus. Om me te bepalen tot één aspect van het probleem: de integratie van Algerije (ik bedoel de lokale integratie, niet die van Bidault en de zijnen) zou economische en financiële middelen vereist hebben die men ter plaatse onmogelijk had kunnen vinden. Bij mijn weten hebben noch de regeerders, noch de belastingplichtigen in het moederland zich voor 1954 veel moeite gegeven - en ze doen het nog niet - om aan deze behoeften het hoofd te bieden. Ik wil niet ontkennen dat de mohammedaanse opstand grotendeels gewettigd is. Maar even gewettigd is de weigering van de ‘pieds noirs’ hun wettige nationaliteit te verliezen en onderdanen te worden van een onafhankelijk Algerije met een verpletterende islamitische meerderheid. Het lot van ‘ongelovigen’ in staten van dat type is bij benadering (in 1960, laten we dat wel bedenken) dat van de joden in Hitler-Duitsland. Men zou zich erover kunnen verbazen zovele linkse politici te zien die de ‘pieds noirs’ in naam der democratie een dergelijk lot willen doen ondergaan. Er zijn op het ogenblik twee verschijnselen van verschillende orde die men niet met elkaar moet verwarren. Aan de ene kant is er de volkomen gewettigde en gerechtvaardigde angst van de niet-mohammedaanse Algerijnen om zich zonder verdedigingsmogelijkheid te zien uitgeleverd aan de panislamitische tyrannie, aan de andere kant is er een nationaal-socialistisch complot dat deze angst voor subversieve doeleinden gebruikt en dat tot doel heeft om, met Frankrijk als uitgangspunt, het nazidom te doen zegevieren. Le Pen, de gebroeders Sidos en sommige van hun medeplichtigen in het leger die ik niet noemen kan zijn geen Algerijnen, geen ‘pieds noirs’. Camus was er wel een. Alle ‘pieds noirs’ zijn uiteraard geen mannen als Camus, maar ze lijken evenmin allemaal op Ortiz of op Schiaffino en andere miljonairs. En de privileges waaraan zij zich, naar men hun verwijt, zo hardnekkig vastklampen, bestaan in wezen uit een levensstandaard - laten we dat niet vergeten - die vijftien procent lager ligt dan die van de bevolking van het moederland, die beroemde levensstandaard van het moederland die als gevolg van de oorlog niet kan stijgen. (Ik zou er graag zeker van zijn, dat bepaalde ‘morele’ veroordelingen van de oorlog niet uit deze laatste bijzonderheid zijn te verklaren). Niets van het voorafgaande ‘geeft een constructieve oplossing van het Algerijnse probleem aan’, zoals men dat pleegt uit te drukken. Ik had dan ook slechts de bedoeling nauwkeurig de moeilijkheden aan te duiden van elke oplossing die rechtvaardig, fatsoenlijk en eervol is.
(vertaling mevr. J. Kool-Smit) |
|