verdeling van het nationale inkomen, leidend tot een stijgend verbruik van consumptiegoederen en min of meer duurzame verbruiksartikelen (t.w. auto's, huishoudelijke machines e.d.), de uitbreiding van de produktie noodzakelijk maken, waarvoor ook investeringen, c.q. emissies nodig zijn.
Bij een in het algemeen nog gunstige liquiditeit van het bedrijfsleven, speciaal bij de industrie door het zeer aarzelend vormen van voorraden grondstoffen, alsmede door een tendentie naar een verkopersmarkt, zodat de kredietverlening beperkt blijft, wijst een toenemen van de emissie-activiteit in de richting van het opkomen van een nieuwe hausse. Dat is een van de plezierige aspecten van grote emissie-activiteit bij de industrie, een activiteit dus die volgens de stand van vandaag zeer wel mogelijk is, maar nog niet helemaal zeker, hoewel waarschijnlijk.
Een rol speelt daarbij het algemene conjuncturele verloop, dat weer in belangrijke mate van de gang van zaken in Amerika afhankelijk is. Nu wordt intussen meer en meer de indruk gewekt, dat de terughoudende stemming op de Amerikaanse effectenbeurzen per saldo toch een minder sterk conjunctureel karakter heeft dan aanvankelijk leek. Er zijn inderdaad aspecten in de algemene economische activiteit (relatief minder vraag naar staal en olie, minder produktie van auto's en spoorwagons) die nog geenszins in de richting van een enigszins belangrijke hausse wijzen. Tevens echter lijkt het er meer en meer op dat de beursinterpretatie geen echte interpretatie is, maar een soort liquideren van overtrokken speculatieve posities, waarbij de vlucht van een aantal ‘bears’ de ‘bullmarket’ om zeep heeft gebracht.
Het schijnt dat de monetaire autoriteiten en de regering in Washington de koersontwikkeling te New York met zeer grote gemoedsrust aanzien. Ook waarnemers beginnen over te hellen naar de mening, dat de koersdalingen in New York berustten op de ‘koude voeten’ van winstnemende speculanten die nu voorlopig van het toneel verdwijnen. Een blad als The Economist, dat de laatste jaren de overheid in de economie wel een zeer grote taak toedenkt, is er al heel sterk van overtuigd dat de Amerikaanse overheid het bij het rechte eind heeft met het nog steeds handhaven van een deflatoire politiek. Opmerkelijk is ook, dat een gespecialiseerd blad als Iron Age, dat een zekere vermaardheid geniet om zijn exacte en realistische economische visie, bijzonder nuchter op de ongunstige ontwikkeling in de staalindustrie reageert. Of echter het handhaven van een stabiel prijspeil gepaard kan gaan met een redelijke economische expansie, zonder de injectie van een belastingverlaging, speciaal in Nederland met een hoog belastingpeil, wagen velen te betwijfelen. In elk geval is het prettig te weten, dat indien de industriële expansie onverhoopt tot stilstand of tot overconsolidatie zou komen, bij ons de mogelijkheid van een stimulans bestaat; wat in het vat zit verzuurt niet.