de tegenpleiter een gevoel van machteloosheid te geven, door de samenhang te verbreken en een stuk chaos aan het licht te brengen.
Vele mensen benijden de jurist om zijn zelfverzekerdheid. Hij voelt zich binnen het veilige stramien van zijn rechtsregels meester van iedere situatie. Zijn verontwaardiging richt zich tegen hen die de regels schenden, maar bij verontwaardiging worden de eigen zekerheden niet aangetast. Zij komen er eerder nog vaster van op hun plaats te staan. Het juridisch denken beveiligt tegen onrust, angst, verliefdheid en andere emotionele reacties die tot gevolg hebben dat men zich onzeker voelt, overgeleverd, opnieuw, aan iets chaotisch in plaats van wandelend op bekend, in kaart gebracht terrein.
Wetten zijn kleren waarmee de jurist de naakte samenleving uitdost. De mode verschilt daarbij van land tot land, maar de verschillende kledingstukken hebben één kenmerk gemeen: zij moeten passen. Wanneer men dit voor het overige misleidende beeld wat laat vervagen, en bedenkt dat de naaktheid steeds van vorm verandert en daardoor ongrijpbaar en onkleedbaar is, is het duidelijk dat het juridische passen en meten een onmogelijk opgave vormt.
Advocaat en rechter hebben, vooral in civiele processen, dikwijls te maken met gevallen waarin het rechtsstelsel te kort schiet, waarin beide partijen hun recht aan de hand van het systeem kunnen bewijzen. De jurist doet dan zijn uiterste best om toch met toepassing van de regels tot een duidelijke en bevredigende uitspraak te komen, maar vaak moet hij zijn toevlucht nemen tot de onwetenschappelijke ‘billijkheid’, tot de ‘goede huisvader’ of tot ‘de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt’. Dat zijn criteria die ongetwijfeld de bruikbaarheid van het systeem verhogen, maar zij zijn de ware systematicus doornen in het oog, omdat hij daarmee het laatste woord geeft, niet aan zijn stelsel maar aan de subjectiviteit van de oordeelveller.
Al gebruikt de jurist deze maatstaven met tegenzin, hij kan ze tenminste nog herleiden
tot het streven naar rechtvaardigheid waarop, zegt hij meestal, ook zijn systeem van rechtsregels gebaseerd is. Maar deze pretentie wordt onhoudbaar wanneer een rechter de belangen van partijen openlijk laat prevaleren boven hun rechten, ook al maakt hij het voorbehoud dat later - maar dan zien de verhoudingen er weer anders uit - over de vraag naar de rechtmatigheid kan worden beslist. Belangen afwegen is een zaak van betrekkelijke willekeur, ten eerste omdat belangen zich slecht tot rekenkundige eenheden laten herleiden, en ten tweede, en dat is het belangrijkste, omdat het bij dat afwegen niet meer uitsluitend aankomt op rechtvaardigheid - de misdadiger bijv. heeft er belang bij dat zijn misdaad niet ontdekt of licht gestraft wordt - maar ook op opportunisme: op het beoordelen van wat gebruikelijk is, van wat het wijste is in de gegeven omstandigheden, van wat de meerderheid wil, van de machtsmiddelen die partijen hebben om hun belangen bij een conflict kracht bij te zetten.
De verwevenheid van belang en recht klinkt de jurist al snel als heiligschennis in de oren. Welke normen moet de rechter hanteren als hij belangen afweegt? Wanneer bijvoorbeeld de overheid onrechtmatig gehandeld heeft, moet dan de rechter niet zeggen: niets met belangen te maken, mijn taak is recht te doen en onrecht te straffen, ook in een kort geding?