Hollands Weekblad. Jaargang 1
(1959-1960)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Naïeve geschiedenis
| |
[pagina 14]
| |
ook duidelijk dat het ondergrondse Frankrijk, zoals dat in mei '58 en januari van dit jaar in Algiers naar boven kwam, werd geboren in Indo-China, waar de regeringen van de vierde republiek geen oorlog wilden voeren maar ook geen vrede konden sluiten. Men liet het leger modderen zonder het een kans op succes te bieden; men stond ook toe dat het in Frankrijk de zondebok werd van een belangrijk deel van de publieke opinie, alsof het uitbreken van die ‘sale guerre’ het werk van het leger was geweest. Niet dat het zelf erg vlug het hopeloze van zijn strijd heeft ingezien - generaal Leclerc, die vrijwel direct na aankomst in Indo-China er bij de regering op aandrong zonder aarzelen en duidelijk het woord ‘onafhankelijkheid’ te laten vallen, was in zijn omgeving een vreemde vogel maar dat juist heeft de uitwerking van de nederlaag tenslotte alleen maar verhevigd. Het valt niet te ontkennen dat de regeringen van de vierde republiek op een ergerlijke manier hebben gesold met de belangen van het leger. Maar met het politieke onverstand een leger eigen heeft het, met zijn begrijpelijke verontwaardiging, uit het Indochinese schandaal alle verkeerde conlcusies getrokken die denkbaar zijn. Na de ‘lessen’ van Indo-China schiep het leger zich in Algerië een eigen politiek, en het zou die politiek doorzetten, als het moest tegen Parijs in. Als ergste vijanden ging het nu diegenen in het moederland beschouwen die er duidelijke, maar andersoortige politieke meningen op nahielden, vandaar de haat tegen Mendès-France en Pflimlin, in plaats van tegen die politici die de zaken maar op hun beloop hadden gelaten. In dit water was het uiteraard goed vissen voor de ‘Cagoule’, een geheim genootschap met onduidelijke rechts-autoritaire sympathieën. De Cagoule (= monnikskap) is vooral anti-democratisch, een Ku Klux Klan waarvoor democraten de plaats van negers innemen. Rond deze Cagoule bewogen zich de talrijke fascistische en semi-fascistische en later ook sommige gaullistische kringen, die Indo-China en het onbevredigende verloop van de oorlog in Algerië opleverden. (Dr. Martin, de befaamde man-met-de-baard die sinds eind januari voortvluchtig is, blijkbaar de ‘geestelijke’ leider van de Cagoule, was zelf anti-De Gaulle). Zo ontstond het complotterende Frankrijk dat in mei '58 De Gaulle in het zadel hielp, de man die een einde maakte aan de vierde republiek, maar die tot nu toe tevens hun grootste tegenstander is gebleken. Enkele belangrijke figuren uit het boek van Tournoux zijn sinds de januari-gebeurtenissen in Algiers uitgeschakeld, maar een vrede in Algerie zal pas kunnen uitmaken of de Cagoule een beslissende nederlaag heeft geleden.
De held van dit boek heet De Gaulle, maar men moet het de schrijver nageven dat hij zijn ogen niet van zijn held afwendt wanneer de grote man een periode van zijn leven doormaakt die bepaalde vragen oproept. In hoeverre heeft De Gaulle de samenzwering in mei '58 aangemoedigd? Het is een vraag waarover het laatste woord vermoedelijk niet gauw gezegd zal zijn. Het kan hem niet zijn ontgaan dat er plannen waren om de vierde republiek omver te werpen, maar dat verhinderde hem niet om tegen wie het horen wilde van zijn afkeer van ‘het systeem’ te laten blijken. Tegelijkertijd was hij in andere opzichten niet minder duidelijk: over niemand sprak hij honender dan over de Poujadisten en nooit heeft hij het vóór zich gehouden dat het leger zich niet met politiek te bemoeien had. Een pronunciamiento, zei hij eens, dat is decadentie. En een andere keer: Met een dictatuur regeert men niet lang in Frankrijk. Voor het nieuwe wapen van het leger, de ‘psychologische’ actie, had hij geen sympathie. Een leger is er om de vijand te verslaan, niet om de bevolking de fles te geven, zei hij later in Algerië tegen een ultra-generaal. Hij gaf dus de samenzweerders die hem opzochten zowel hoop als teleurstelling, en ook door het ontzag voor zijn persoon dat hij steeds wist af te dwingen heeft niemand, zegt Tournoux, hem ooit in vertrouwen genomen, al hebben verscheidenen misschien op het punt gestaan dat te doen. Delbecque bijvoorbeeld, maar tegen hem was het, kort vóór mei 1958: Begrijp mij goed, ik ben een man alleen. Ik laat door niemand beslag op mij leggen. Delbecque zag daarop van zijn onthullingen af. Al lijkt het dus vast te staan dat De Gaulle geen enkele rechtstreekse bemoeienis met het complot heeft gehad, het zal wel nooit worden opgehelderd in hoeverre hij, alleen door zijn kritiek op de vierde republiek, welbewust tot het complot heeft aangezet. Dit laatste lijkt mij, op grond van de gegevens van Tournoux, lang niet onwaarschijnlijk en eigenlijk ook geloofwaardiger dan de visie van S. en M. Bromberger in hun Les 13 complots du 13 mai, volgens welke De Gaulle in mei '58 niet meer dan een naar voren geschovene was. De ontmoedigende opmerkingen tegen de Delbecque's, die hij op zichzelf zeker meende, passen dan in de tactiek om tot de samenzweerders een zo groot mogelijke afstand te bewaren, zonder | |
[pagina 15]
| |
hen geheel van hun voornemens af te brengen. Maar ik geef toe dat dit een ververonderstelling is waartegen kan worden aangevoerd De Gaulle's afkeer van bloedvergieten, zeker in een burgeroorlog; en hoe kon hij van te voren weten dat een samenzwering geen bloedvergieten tot gevolg zou hebben? (Men ziet wel, hier ligt een mooi gegeven voor romanciers en toneelschrijvers, die dan een karakteristiek detail vast niet zullen vergeten: De Gaulle houdt van lange wandelingen in de eenzame bossen rond Colombey. Hij neemt dan zulke lange passen, dat een normale fransman hem niet kan bijhouden). Na de lectuur van Tournoux zal men Frankrijk in allerlei opzichten een weinig benijdenswaardig land kunnen vinden. Maar aan de andere kant, in welk ander land verschijnt vandaag zoveel literatuur over het eigen politieke leven? Men lijkt er beter op de hoogte met het doen en laten van zijn geheimzinnige samenzweerders dan wij ten opzichte van dat van Burgers en Beelen. Om die samenzweerders zijn zij niet te benijden, wel om de openbaarheid waarin zich hun politieke leven afspeelt. Niet dat wij behoefte zouden hebben aan roddel omtrent het privé-leven van onze politici, maar ik geloof dat onze democratie er bij zou winnen als wij wisten, bijvoorbeeld, wat Romme van A. Roland Holst denkt; dat mej. Klompé een Machiavelli-kenster is; dat Zijlstra in zijn hart de Zuiderzeewerken stop zou willen zetten; dat Oud de Nederlanders een volk van kappers en tuiniers vindt (zoals de Gaulle eens van de fransen zei) - of liever, wij zouden er bij winnen wanneer zo'n wetenschap ons zou gaan interesseren. En de stroom literatuur die in Frankrijk is gaan vloeien over de geschiedenis van de vierde republiek en het begin van de vijfde, levert ook het bewijs dat in dat land - al moet men het ook in dit opzicht niet idealiseren - schrijvers, geleerden, kunstenaars, journalisten en politici, om nu maar enkele bevolkingsgroepen te noemen, minder gescheiden van elkaar leven, meer belangstelling voor elkaar hebben, dan bij ons het geval is. |
|