plaatsen. Chroestjow heeft echter weinig te verliezen en in sommige streken veel aan te bieden, en hij weet dat hij in de meeste gevallen toch steeds aan het langste eind zal trekken.
De positie van het westen is echter allerminst die van de zelfverzekerde langsteeindtrekker, en dat is misschien de reden waarom Eisenhowers bezoeken een min of meer defensief karakter hebben. Zij worden niet afgestoken om nieuwe vrienden te maken, maar om gehavende vriendschappen te repareren, om bestaande relaties te versterken, en op z'n hoogst om marginale verhoudingen positiever te maken. President Eisenhower is niet de enige die met dit probleem te maken heeft. De bezoeken van koning Boudewijn en van premier Macmillan aan Afrika zijn andere voorbeelden van dergelijke ‘defensieve’ visites.
Het is in de diplomatie niet altijd mogelijk, en zeker niet als oningewijde, vast te stellen welke gebeurtenissen aanleiding geven tot welke beslissingen. Wat het bezoek van president Eisenhower aan Zuid-Amerika aangaat, het minste dat men kan zeggen is dat de keuze van het tijdstip bijzonder goed uitkwam: drie weken nadat Anastas Mikoyan te gast was bij de Cubaanse regering. De verhoudingen tussen de Verenigde Staten en Cuba zijn gestaag verslechterd sinds Fidel Castro zich meer en meer anti-Amerikaans uitliet en sinds de Amerikaanse investeringen in de Cubaanse suikerindustrie door Castro's plannen voor een drastische hervorming van het landbouwbeleid aangetast dreigen te worden. In dit conflict hebben de Verenigde Staten zich tot nog toe op een standpunt van afzijdigheid gesteld in de overtuiging dat Cuba's jaarlijkse export van bijna drie en een half miljoen ton suiker naar Amerika een goede stok achter de deur was om in het uiterste geval Castro en zijn regering in het gareel te houden, nog afgezien van het Amerikaanse toerisme, dat Cuba jaarlijks miljoenen dollars in het laatje brengt.
Mikoyans bezoek bracht in deze positie van zelfvertrouwen echter een element van twijfel en onzekerheid. Washington was al niet erg ingenomen geweest met het bezoek dat Mikoyan enkele maanden geleden aan Mexico bracht, ook al was de aanleiding daartoe blijkbaar geen andere dan, zoals ook in Cuba, de opening van de Sovjetrussische tentoonstelling (dezelfde die in New York te zien was). Mikoyans verblijf op Cuba had bovendien nog andere implicaties: de Sovjetunie was sinds 1952, toen de toenmalige Cubaanse president Batista alle diplomatieke relaties verbrak, niet meer officieel in Havana vertegenwoordigd geweest - en geruchten over de toenemende communistische invloed in Castro's regering openden de mogelijkheid van een herstel der betrekkingen met Moskou.
Washington voelde zich er dan ook niet gemakkelijker op, toen bekend werd gemaakt dat de Sovjetunie haar jaarlijkse import van 50.000 ton suiker tot 345.000 ton zou verhogen, een verhoging die gezien de geringe behoefte van de Sovjetunie aan geimporteerde suiker als een gebaar van tegemoetkomendheid gezien moest worden. Mikoyan werd ook uitvoerig ingelicht over Cuba's plannen om het Zapata-moeras droog te leggen (Castro's regering raadpleegde Nederlandse ingenieurs voor dit project; hun rapport is onlangs gereed gekomen), en het was allerminst uitgesloten dat voor de uitvoering van dit werk een beroep op Moskou's vrijgevigheid zou worden gedaan.
President Eisenhowers bezoek aan Zuid-Amerika heeft er zeker toe bijgedragen de Cubaanse regering duidelijk te maken, dat zij zich door het maken van ouvertures in de richting van het Kremlin in een isolement zal plaatsen waarvan weinig profijt en veel moeilijkheden te verwachten zijn. Niettemin blijft de aard van dit beleid weinig bevredigend. Om een hoofdartikel van Erwin D. Canham, hoofdredacteur van de Christian Science Monitor, over het Cubaanse probleem aan te halen: ‘Tot nog toe heeft het Amerikaanse beleid van geduldige terughoudendheid geen slechte resultaten in deze crisis opgeleverd. Het is geen bijzonder bemoedigende of dynamische politiek.’