Hollands Weekblad. Jaargang 1
(1959-1960)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Hollands weekblad tijdschrift voor litteratuur en politiek eerste jaargang · nummer 44 · 16 maart 1960Redelijke loonpolitiekDe Tweede Kamer heeft hartelijk geapplaudiseerd nadat de minister van economische zaken had uitgelegd waarom hij de aannemers houdt aan de spelregels van de nieuwe loonpolitiek: loonstijging volgens arbeidsproduktiviteit en niet doorberekenen. Het applaus gold de persoonlijke wijze waarop de heer De Pous zijn ideeën uiteenzette - er was een man aan het woord die heel duidelijk meende wat hij zei; die, in feite, duidelijk zei wat hij al jaren meent - en was voorts ook een echo van het in Nederland levende vermoeden, dat de aannemers, als groep, onbehoorlijk profiteren van de woningnood. Lekker vlug rijk worden - dat mag, daar is niets tegen, maar het moet niet gaan via te dure woningen, die dan vaak nog van twijfelachtige kwaliteit zijn. Warme gevoelens voor de minister en koele gevoelens voor de aannemers verklaren echter maar een deel van de ongewone parlementaire ovatie. Is het gedurfd om te veronderstellen dat er ook een waardering uit blijkt voor de gedachte, dat produktiviteit en loon met elkaar te maken behoren te hebben? Deze gedachte - de basis van de huidige loonpolitiek - is redelijk; maar niet op de grond die voor de hand lijkt te liggen. Het lijkt verleidelijk om te zeggen: als de arbeidsproduktiviteit stijgt moet ook het loon stijgen, want dan heeft de arbeider beter of harder of handiger gewerkt; het hogere loon komt hem dus toe. Nu, zo is het niet. Deze schijnbare redelijkheid berust op een verkeerd inzicht in het begrip arbeidsproduktiviteit. Dat is namelijk niet de prestatie van de arbeider, maar de verhouding tussen de hoeveelheid voortgebracht produkt en de hoeveelheid arbeid (het laatste bijvoorbeeld gemeten in man-uren of in man-jaren). Het is dus de produktie per arbeider. Deze kan stijgen als de arbeider beter zijn best doet, maar dat is doorgaans niet doorslaggevend. De grote factor die de arbeidsproduktiviteit beheerst is niet de mate waarin de man zwoegt, maar de mate waarin hij toegerust is met kapitaalgoederen. Er is geen goud zo goed voor de arbeidsproduktiviteit als flinke machines, een efficiënte fabriek, een wakkere bedrijfsleiding. Natuurlijk is het daarnaast van groot belang dat de arbeider een vakman is, maar ook dat wordt meer en meer een kwestie van kapitaal dat in de mens is geinvesteerd via onderwijs en opleiding. | |
[pagina 2]
| |
Wie dit op zich laat inwerken kan nu gemakmakkelijk tot de omgekeerde conclusie komen: als de verhoging van de arbeidsproduktiviteit meer afhangt van de hoeveelheid kapitaal dan van de arbeid, moet dan de vrucht van de hogere produktiviteit eigenlijk niet toevallen aan de kapitaalverstrekker of aan de ondernemer? Maar ook dit ware schijnbare redelijkheid. Zoals hieronder blijkt zou dat leiden tot een verkeerde verschuiving in de inkomensverdeling. De redelijkheid van de koppeling tussen loon en arbeidsproduktiviteit ligt bij twee dingen. In de eerste plaats: als de arbeidsproduktiviteit stijgt, neemt de hoeveelheid arbeid af die als het ware in een eenheid produkt zit opgesloten. De prijs van deze hoeveelheid arbeid kan dan naar evenredigheid stijgen zonder dat de arbeidskosten per eenheid produkt oplopen. Dat is een belangrijk punt. Want het houdt in, dat vanuit de loonsector geen opwaartse druk op het prijspeil kan worden uitgeoefend. Looninflatie wordt vermeden - dat wil zeggen, als de ondernemers afzien van doorberekening. Zouden zij de gestegen lonen in de prijzen doorberekenen, dan is er iets mis. Dan zijn ofwel de lonen meer gestegen dan de produktiviteit dat is tegen de spelregels - ofwel de ondernemers hebben de kostenstijging doorgegeven aan de afnemers, maar zij hebben dit vergeten te doen met de kostendaling die voortsproot uit de produktiviteitsverhoging. Dit laatste heet in het ambtelijke jargon: asymmetrische prijsverstarring. De prijzen zijn star naar beneden, maar soepel naar boven. Dat is de zekere weg naar inflatie. De loonpolitiek beoogt deze asymmetrie te doorbreken. Zij steunt het beleid van Economische Zaken, dat, ook met behulp van andere middelen, op deze doorbreking is gericht. En het valt daarom te begrijpen dat minister De Pous zich verzet tegen de afwenteling van de loonsverhoging die de aannemers wensen toe te passen. De bouwvakken vormen immers een schoolvoorbeeld van asymmetrische prijsstarheid. De redelijkheid van de loonpolitiek moet dus aan de ene kant worden gezocht bij het feit, dat zij looninflatie voorkomt en asymmetrische verstarring tegengaat. Maar er is nog een andere kant aan de zaak. Als loon en arbeidsproduktiviteit gelijk bewegen, wordt een constante verdeling van het nationale inkomen gehandhaafd over arbeiders en niet-arbeiders. Dat heeft iets rustigs. De arbeiders delen dan immers, als collectiviteit, naar evenredigheid in de totale welvaart. In dit opzicht komen zij niet te kort. De lezer die dit bewezen wil zien, maar niet erg thuis is in dat vertrek van The House of Intellect dat voor de economie is gereserveerd, moet nu even sterk nadenken. (Hij mist niet veel - d.w.z. alleen het bewijs - als hij deze alinea overslaat.) Het aandeel van de arbeid in het nationale inkomen is per definitie gelijk aan de totale loonsom gedeeld door het nationale inkomen. De totale loonsom is het produkt van loonpeil en aantal man-jaren. Het nationale inkomen is het produkt van prijzen en produktie. Dus: aandeel van de arbeid = loonpeil × aantal man-jaren/prijspeil × produktie. Als nu het prijspeil constant isGa naar voetnoot*)) - en wij zagen tevens dat de loonpolitiek daarop mikt - dan is het aandeel van de arbeid gelijk aan het loonpeil gedeeld door de arbeidsproduktiviteit; want deze laatste factor is het omgekeerde van de rechterhelft van bovenstaande breuk. Dit nu is de redelijkheid van de loonpolitiek: als de lonen en de produktiviteit gelijk op stijgen is hun verhouding constant - en die verhouding is gelijk aan het aandeel van de arbeid in het nationale inkomen. De nieuwe loonpolitiek is redelijk omdat zij looninflatie vermijdt en toch de arbeid pari passu laat delen in het nationale inkomen. Daarmee is niet gezegd dat dit systeem geen schaduwzijden heeft. Deze zijn goeddeels een uitvloeisel van de bedrijfstaksgewijze toepassing van het beginsel, dat de lonen afhangen van de produktiviteit. Er ontstaan loonverschillen tussen arbeiders die gelijke prestaties leveren. Dat kan, zoals bekend, tot allerlei spanningen leiden. Daarom wordt het stelsel aangevuld met correcties die deze spanningen verminderen, maar die tegelijkertijd indruisen tegen de principes. In feite wordt dan ook de mogelijkheid van looninflatie weer binnengehaald. Zolang dit nu maar beperkt blijft is het niet zo erg. Het is een illustratie van het feit, dat de economische politiek geen blinde toepassing gedoogt van mooie principes. Er moet geschipperd worden; maar dat schipperen dient te gebeuren op grond van redelijkheid. J. Pen |
|