Voorbeelden van onbetrouwbaarheid
H.U. Jessurun d'Oliveira
Het onderscheid tussen litteratuur en journalistiek, poneert K.L. Poll in het vorige nummer van dit blad, valt niet te herleiden tot kwaliteitsverschil, maar eerder tot verschillen in betrouwbaarheid. Betrouwbaarheid is dan omschreven als het werken met juiste en volledige gegevens, wat voor de journalistiek een eerste vereiste is, en voor de litteratuur niet. Deze stelling geldt minder voor die vormen van journalistiek die literatuur benaderen of erin opgaan, maar in ieder geval wel voor de berichtgeving en de feitelijke gegevens die de grondslag vormen voor kommentaren, reportages en portretten. De theorie wordt vervolgens toegepast op twee artikelen die ik in het januarinummer van Tirade geschreven heb, en waarvan het Mulisch-interview betrouwbaar, het artikel over Elseviers Weekblad onvoldoende betrouwbaar wordt genoemd. Ik ben het volmaakt oneens met Poll, en dat is dan ook de reden waarom ik hier het een en ander wil inbrengen tegen zijn theorie en de manier waarop hij haar toepast.
1. De vraag naar betrouwbaarheid is wel degelijk een vraag die op een kwaliteitsoordeel afstuurt. De implikatie dat betrouwbaarheid geen kwaliteit zou zijn is dan ook onjuist. Ongetwijfeld is het door Poll gestelde een ongelukkige formule voor iets anders: het idee dat men aan literatuur het betrouwbaarheidsvereiste niet, en aan de journalistiek wel moet stellen. Als dit juist is, wat is er dan te beginnen met deze afbakening?
2. Wanneer men een stuk tegenkomt waarin de gegevens verhaspeld en verminkt zijn, kan men dan alleen maar zeggen dat het geen journalistiek en dus wel literatuur zal wezen? Dit is begging the question: eerst moet men, als men er prijs op stelt, uitgemaakt hebben dat een artikel tot de journalistiek behoort, en dan pas mag men er het betrouwbaarheidsvereiste op loslaten ter beoordeling van de kwaliteit. Heuristische betekenis heeft de onderscheiding dus niet; zij kan niet dienen om literatuur van journalistiek te scheiden en tegelijkertijd om van een stuk journalistiek de waarde aan te geven. Daar komt nog bij dat de schrijver en passant de term betrouwbaar omtovert in onweerlegbaar, wat weer wat anders is. 3. Laten we maar snel van het verschil tussen journalistiek en literatuur afstappen en ons met Poll concentreren op de journalistiek en haar kwalen, waarvoor dan het begrip betrouwbaarheid dienst doet als koortsthermometer. Laat ik op mijn beurt de thermometer aanleggen aan mijn twee artikelen in Tirade.
a. Het interview met Mulisch heeft volgens Poll ‘een bijzonder betrouwbaar uitziend en verhelderend portret’ opgeleverd. Dat doet me genoegen, maar ik kan niet begrijpen hoe hij aan dat oordeel komt, als hij betrouwbaarheid omschrijft als het werken met juiste en volledige gegevens. Het gesprek zoals het op het bandopnameapparaat te beluisteren is, de feitelijke gegevens dus, zijn in Tirade gestyleerd, verkort, besneden, aangevuld en hergegroepeerd, kortom het feitenmateriaal is georganiseerd en daardoor regelrecht vervalst: onjuist en on- of overvolledig.
De inleiding op het interview bevatte een verantwoording van deze bewerking; ook Poll had dat kunnen lezen, en (in zijn opvatting) moeten verwerken. Als hij niettemin het interview geslaagd vindt, dan komt dat omdat hij (in zijn theorie ten onrechte) tersluiks zijn eis van betrouwbaarheid laat vallen t.a.v. het materiaal, en toepast op het resultaat. Ondanks de manipulering der gegevens maakt het resultaat op hem een betrouwbare indruk. Als ik dus even plus Poll que Poll mag zijn, dan moet ik het Mulisch-interview kwalificeren als miserabele want zowel onjuiste als onvolledige journalistiek. Of is het soms geen journalistiek? Zijn gunstiger oordeel is in tegenspraak met zijn theorie.
Er zijn dus andere maatstaven waaraan de kwaliteit van een dergelijk interview afgemeten moet worden, en die uit de aard zelf van het interview ontwikkeld kunnen worden. Het ging erom een beeld van de geïnterviewde te geven, en als dat lukt d.m.v. condensatie en andere met instemming van de gesprekspartner toegepaste bewerkingen, dan mogen de gegevens onbetrouwbaar zijn, maar moet het resultaat geslaagd heten.
b. Lag in het eerste voorbeeld het accent op de onjuistheid, bij het artikel over Elseviers Weekblad valt het meer op de onvolledigheid. Immers, meent Poll, ik heb allerlei gegevens genegeerd of althans onvoldoende onderzocht. ‘Wie een artikel over Elsevier schrijft, zal naast een beschrijving van alle onsmakelijke kanten (...) ook moeten proberen duidelijk te maken waaraan het blad (...) zijn aantrekkingskracht ontleent.’
Daarop kan ik alleen maar vragen: wie zegt dat? Ben ik verantwoordelijk voor een op hol geslagen slordig in elkaar geflanst stokpaardje van de heer Poll? Heeft hij een argument genoemd om zijn maatstaf te doen aanvaarden? Is het nodig dat b.v. een stuk over het rechtse extremisme binnen een week gevolgd wordt door een stuk over het linkse extremisme? Dat het temperament van de schrijver hem ertoe brengt dit dogma ook tegenover mijn artikelen toe te passen verzekert hem van mijn sympathie maar verbindt, dunkt me, niemand dan hemzelf.
Het ging om een snelle en duidelijke reaktie tegen twee kwaadaardige artikelen in het E.W., en daarbij had ik er geen behoefte aan de voortreffelijke honorering of de grootmeesterlijke schaakrubriek van dat blad te releveren. Een dergelijke illusoire symmetrie werkt vertroebelend. Het is een misvatting te menen dat zo'n schijnobjectiviteit ieder het volle pond geeft: zulke handreikingen helpen de tegenstander niet op de wal maar de barmhartige wel in de sloot. De gegeven citaten uit het oeuvre van De Keizer en Lunshof waren lang genoeg om de conclusies erover te dekken. Dat De Keizer's persoonlijk leven ook wel rotsen en speelweiden gekend zal hebben mag stof leveren voor boeiende gossip; dat hij in de oorlog een brave vaderlander geweest is neem ik graag van Poll aan; dat zijn fascistoïede ideeën de algemeen verbreide waren in het Indonesië van voor de oorlog - dat alles vormt een heel genuanceerde vervollediging maar valt ten enen male buiten de polemische opzet van liet artikel.
4. Niet alleen het vereiste van juistheid maar ook dat van volledigheid is onhoudbaar. Het streven naar volledigheid, waarmee Poll eigenlijk bedoelt dat men ook naar de positieve aspecten van een verderfelijke zaak moet kijken, dus niet dat men de negatieve kant volledig moet uitbenen, heeft veel weg van de halfzachte methoden der morele herbewapenaars en derdeweggers. Ik pas voor een dergelijke quietistische gerechtigheid.
Poll's uit de lucht gegrepen stelling is door hem verkeerd toegepast, maar is ook met een consequenter toepassing niet houdbaar. Overigens, hoe staat het daarmee in zijn eigen artikel? Uit het bovenstaande is af te leiden dat hij werkt met onjuiste en onvolledige gegevens, dat de door hem ingevoerde terminologie rammelt, en dat zijn conclusies onjuist, althans weerlegbaar zijn. Een voorbeeld van onbetrouwbare journalistiek.