natuurlijke expansiedrang bezitten, maar van de intellectuelen zelf die er niet in geslaagd zijn baas in eigen huis te blijven. ‘The intellectual class, which ought always to remain independent, even of Intellect, has been captivated by art, overawed by science, and seduced by philanthropy’. Deze drie zijn er bij hun ‘strijd tegen het intellect’ in geslaagd de intellectueel zijn voornaamste wapen uit de hand te slaan: een helder en precies taalgebruik.
De kunstverheerlijking onder intellectuelen heeft geleid tot een voorkeur voor cryptische formules boven duidelijke, tot een doen vervagen van waardeverschillen, ook op terreinen waar die wel vaststaan, tot een geloof in sensibiliteit, in een vooralles-openstaan, ten koste van het streven naar kennis en zelfbeperking, tot een cultus van de schone lei der creativiteit ten koste van het vertrouwen in continuïteit en traditie.
De intellectueel is dupe van het prestige der exacte wetenschappen. In plaats van de dingen bij hun gewone naam te noemen heeft hij een jargon van wetenschappelijk klinkende termen en begrippen ontworpen, dat de pretentie heeft van grotere exactheid maar dat in werkelijkheid als rookgordijn fungeert tussen de verschijnselen en het waarnemersoog. Het quasi-jargon dient ook als pantser, niet alleen tegenover de niet-intellectuele buitenwereld maar bovendien tegenover de mede-intellectueel die in een andere kamer woont en daar met een concurrerend jargon werkt. Van een communicatie tussen verschillende soorten intellectuelen, en van het plezier dat daarbij hoort, is nauwelijks meer sprake.
Philanthropie, ‘the doctrine of pity and help’, heeft schade aangericht omdat zij het intellectuele oordeel vertroebelt. De taal, als middel om vat te krijgen op het bestaan, lijdt eronder wanneer de intellectueel niet meer in de eerste plaats streeft naar nauwkeurig, maar naar wellevend taalgebruik. Iemand schiet als intellectueel tekort wanneer hij bij het beoordelen van intellectuele en andere prestaties geen duidelijke cijfers durft uit te delen, uit angst aanmatigend gevonden te worden of omdat hij een medemens
Voetpad
mens geen slechte dag wil bezorgen. Bij het onderwijs: ‘The notion of helping a child has in the United States replaced that of teaching him’. Deze angst om anderen te kwetsen hangt samen met het democratische beginsel dat alle mensen eikaars gelijken zijn, en dat daarom iedere, op ongelijkheid wijzende, vorm van gezag en macht bij één individu moet worden goedgepraat of, als het kan, geëlimineerd, bijvoorbeeld door commissies in het leven te roepen.
De angst iets onaardigs te zeggen over andermans prestaties correspondeert met een overgevoeligheid voor critiek. Niet alleen de leraar die een onvoldoende geeft aan de leerling, maar ook de professor die de opvattingen van een collega aanvalt, de recensent die een toneelvoorstelling afkeurt, en de partijgenoot-commentator die schrijft dat de minister zich vergist, kunnen er op rekenen dat hun critiek hun door de betrokkenen voor een groot deel wordt aangerekend als een onvriendelijke daad, als gebrek aan loyaliteit. De ‘aangevallene’ herwint dan meestal zijn zelfvertrouwen en zijn goede humeur door op dezelfde weg door te gaan en te zeggen: het is alleen maar rancune.
Barzun geeft duidelijk aan waar de grenzen van de intellectuele activiteit liggen, wat men van het intellect verwachten mag en wat niet. Zijn boek heeft geen moment de ondertoon van ‘De godheid rede, met de intellectuelen als haar discipelen, moet de wereld van de ondergang redden’. Het is wel de taak van het intellect een oordeel te geven over wat er in de huizen van de buren gebeurt maar niet om er de scepter te zwaaien. Hij probeert niet de kwaliteiten die de intellectueel moet bezitten uit hun voegen te lichten door er die van de anderen - bijvoorbeeld van politici, kunstenaars of maatschappelijke werkers - bij onder te brengen. Hij erkent de betrekkelijke koudheid van het intellect, wanneer het aankomt op medegevoel met andere mensen. Hij ziet duidelijk hoe het gebruik van intellect kan leiden tot intellectualisme, fanatisme en pedanterie. Hij ziet het duidelijk, maar zijn inzichten maken hem niet timide.
K.L.P.