ning is dat het zonder het geschreven woord al best gaat? Al is dat schrijfwerk misschien een aardige dekoratie op het strakke gebouw van de hardwerkende maatschappij, serieus en belangrijk is het niet; en werk doen dat niet serieus en belangrijk is, dat is niet-zijn, zoveel heeft onze intellektueel wel geleerd. Maar als hij zich dan beperkt tot schrijven over onderwerpen waarvan het gewicht algemeen erkend is? Daar is de oplossing, tenminste totdat hij merkt dat hij met zijn willekeurige parti-pris voor de serieuze belangrijkheid alleen dingen kan zeggen die iedereen allang weet of die niemand ooit zal weten, omdat ze niet bestaan. Vervolgens wordt het een zaak van grote kwesties vinden, waaraan hij niets hoeft te ontdekken, alleen te herkauwen. Als hij zo'n stijfkop is dat hij voorgoed kan blijven geloven dat de ernst en de belangrijkheid eerst komen, en dan pas het geschreven woord, houdt hij het zijn leven lang vol, en wordt tenslotte beloond met een jubileum.
Het is niet vrolijk, bij de gedachte dat het leven intussen onopgemerkt voorbijgaat.
Er zijn leerzame voorbeelden van schrijven over niet-belangrijke dingen in La Plume et l' Ange, de roman van Jacques Bens die volgens een van de leden van de Académie Goncourt, ik ben vergeten wie, vorig jaar de prijs had moeten hebben. ‘Douches zijn nooit hoog genoeg, dacht hij bij zichzelf. Om je behoorlijk uit te rekken, moet je je handen ter weerszijden van de sproeier steken. Maar de handen hebben ook recht op water.’ Bens gebruikt zijn woorden het best in zulke passages, vaak nog veel minder opzienbarend dan deze. Als hij ‘La marquise sortit à cinq heures’ schreef, zou die vertrapte frase tot nieuw leven komen, en op verscheidene motieven in de verbeelding aanslaan: wat mooi een echte markiezin, wat jammer dat de adel ook niet veel bijzonders is; gewaarwording van bevrijding bij het uitgaan, al grotendeels verloren een ogenblik later wanneer de richting naar het doel is ingeslagen; associaties met ‘vijf uur’ als tijd van de dag, en een blik op de spreidstand van de wijzers van de klok, 's morgens zelden gezien.
Dat schrijft hij niet precies; wel zulke dingen als, hij zei ga je mee een wandeling maken, zij antwoordde ja goed, even een jasje halen, en stond vlug op. Hij geeft er natuurlijk wat meer inhoud aan, anders was het al te simpel. ‘De goochelkunst heeft mij geleerd steeds te wantrouwen wat ik meen te zien, te horen, te voelen en te begrijpen, om nooit een definitieve uitspraak te doen. Als de mensen hun trots aflegden om te kunnen twijfelen aan de waarheden die hun het minst betwistbaar lijken, zouden wij zeker in een vriendschappelijker, minder sektarische, menselijker wereld leven’. Dat is een gedachte van Ariel, de hoofdpersoon. Een laatkomer die nog niet weet dat liberalisme niet genoeg is? Geenszins, en hij heeft wèl genoeg. Het geval wil dat hij sociaal in stand weet te blijven zonder zich te beroepen op a) het normaal functionneren van zijn geslachtsorganen, of b) de willekeurige overtuigingen die uit zijn inborst wellen. Bens heeft hem gezegend met een tik van een engelenvleugel; hij is ‘ergens een engel’, en zou misschien niet zomaar aan het leven buiten dit boek kunnen meedoen; maar er zijn hier en daar mensen die op hem lijken, en zij zouden de enigen zijn die het ooit een plezier was te ontmoeten, als er niet talloze anderen waren die achter de barre schulp van hun overtuigingen enkele trekken van eenzelfde gelijkenis bewaren.
Wat Bens doet met zijn woorden waar hij ze het best gebruikt, is niet ze een nieuwe kleur geven, maar ze uitpellen uit hun oude laag van honderden verschillende kleuren. Het zou misschien voor iedereen een goede gewoonte zijn, om altijd een kwartier in het woordenboek te lezen voordat hij ging schrijven. Zo zou men eraan herinnerd worden dat ieder woord al een heel verhaal vertelt zonder dat het nog in een zin staat, en dat er geen zinnen bestaan die niets betekenen, en des te meer zinnen waarin honderden betekenissen elkaar het leven onmogelijk maken. Niet dat daarmee de mogelijkheid gegeven wordt om woorden tot een enige echte betekenis terug te brengen; maar wel om ze stuk voor stuk tot de verbeelding te laten spreken, in plaats van alleen groepsgewijs tot de leeslust.
Het blijft, strikt opgevat, een onmogelijk ideaal, maar als het zoiets oplevert als bijvoorbeeld het werk van Marcel Jouhandeau, heeft het toch nuttige diensten bewezen; daar wordt tenminste altijd ondervinding in uitgedrukt. Het probleem is dan weer dat velen de lezer niet met hun ondervinding willen lastig vallen, vaak zelfs uit bescheidenheid. Die is hun niet belangrijk genoeg; tegelijkertijd moeten zij toegeven dat het oordeel over de toestanden nog veel minder belangrijk is, nu iedereen tegenwoordig zijn eigen opvattingen heeft over alles, en er een eer in stelt zich door niemand te laten ompraten. Het slot zal nog zijn dat wij zwijgend uit het raam zitten kijken, afgunstig op degenen die zich niet hebben laten opsluiten in de overtuiging dat niets het schrijven waard is.