jaren tussen '45 en '50, voortbestaan. In die periode leerde hij door Resink de Indo-centrische geschiedbeschouwing kennen waartoe Van Leur de stoot gegeven had en die in deze jaren werd uitgewerkt. De essays van Tussen twee Vaderlanden zijn vanuit deze geschiedbeschouwing, die zijn onderwerp niet vanuit Europa maar vanuit Indonesië benadert, ontstaan.
Het acculturatieproces, dat in zijn huidige versnelling de Aziatische en Afrikaanse samenlevingen in beroering brengt, heeft ook in omgekeerde richting gewerkt. ‘Het leven in Nederlands-Indië’ verschilde niet alleen door klimatologische oorzaken van dat in Nederland. Het had, behalve een andere sociale structuur, ook een ander cultuurpatroon. De snellere en betere verbindingen, maar vooral de toename van de uit Europa afkomstige vrouwen, brachten hierin verandering. De Indische maatschappij werd ‘Europeser’. De overgang voltrok zich in één generatie, de tijd van onze ouders en grootouders, in de periode die ligt tussen het Cultuurstelsel en de Ethische politiek. Het was een overgangsperiode die, toen de verandering zichtbaar werd, bij de oudgasten een nostalgie opwekte naar vroeger, naar die goede oude tijd, naar Tempo Doeloe. Nieuwenhuys tekent de samenleving van deze tijd uitvoerig, politiek, economisch en sociologisch. Hij werkt veel met citaten uit de bellettrie van die dagen, aangevuld met commentaar. Hij doet dit knap en boeiend en niet zonder een zekere onderhuidse bewogenheid. Deze samenleving wekt ambivalente gevoelens in hem op, vertedering en afschuw, want haar patroon zit aan de wortels van zijn eigen bestaan. Zij is zijn ‘Land van Herkomst’, waarmee hij afrekenen moest om zijn positie opnieuw te bepalen, omdat, hoezeer hij haar intellectueel verafschuwde, zij emotioneel een greep op hem houden bleef.
Hoewel Nieuwenhuys aan het begin van zijn essay de opmerking maakt dat Tempo Doeloe een tijdperk is dat moeilijk tussen jaartallen te begrenzen valt, dat heden en verleden tegelijk bevat als een berg met uitlopers naar beide zijden, eindigt hij met vast te stellen dat Tempo Doeloe voorgoed is opgelost in het koloniale leven. ‘Het was ook al lang voor de oorlog verdwenen, maar toen nog een enkele keer te achterhalen in het binnenland of in een kustplaats op Java, Sumatra, Celebes, of Banda; in een koel groot Indisch huis met de allure van zijn vroegere bewoners.’
Het lijkt mij echter, dat ook na de oorlog van die tijd meer te achterhalen viel dan een enkele sferische herinnering. In ‘the way of
life’ van verschillende groepen bleven de uitlopers van Tempo Doeloe zich voortzetten. De verandering in het cultuurpatroon, die na 1900 inzette, voltrok zich voornamelijk in de bovenste lagen van de samenleving waar de nieuwkomers domineerden. Nieuwenhuys' opmerking, dat tussen Totoks en Indo's altijd een wederzijds aanpassingsproces heeft bestaan dat vroeger verliep in de richting van verindisching, impliceert weliswaar dat dit proces later een omgekeerd verloop had, maar lijkt mij voor de lezer, die de door hem beschreven maatschappij niet kent, onvoldoende om er deze aanvullende conclusie uit te trekken. Uitbreiding en verbetering van het Europese onderwijs werkten dit proces voor de Indo in de hand en het verlangen om een positie als Europeaan te kunnen handhaven of veroveren maakte de aanpassing noodzakelijk. Er waren Indos die Europeser leken dan de Europeaan, de echte, die in Europa, d.w.z. in Nederland, geboren was. Toch bleven de meeste, ook uit de bovenlaag, achter de Europese façade van hun woning in een van de nieuwe wijken leven naar het oude patroon dat Nieuwenhuys zo voortreffelijk beschreef. Walraven heeft eens in Kritiek en Opbouw geschreven, dat de Indo Europeaan was in zijn voorgalerij en Indonesiër in zijn achtergalerij. ‘'s Zondags gaat hij naar de kerk, de katholieke of de protestantse, donderdag 's avonds brandt hij wierook voor de geesten’ Dit stukje bezorgde de redactie van Kritiek en Opbouw tientallen verontwaardigde brieven die bewezen, hoe raak zijn opmerking was geweest. Dat was in 1940, hetzelfde jaar waarin E. Breton de Nijs tante Sophie sterven liet. Hoe prachtig Walraven's definitie op haar past kunnen de lezers van ‘Vergeelde Portretten’ zelf beoordelen. Ook de kleine boengs, waar Tjalie Robinson over schrijft, handhaafden voor een deel de Tempo Doeloe-traditie der grand-seigneurs in hun armoede aan de rand van de kampong. Zijn novelle
Terugkeer