geloof’. Maar het is net andersom, Lucebert probeert aan het geloof te ontsnappen, en dan natuurlijk aan het dichterlijke: de kosmische poëzie moet gerelativeerd, de te eenzijdige poëtische verkondiging bedorven worden door een bijmengsel van onzin.
Hiervoor bestaan verschillende methodes. De eerste is het fragmentarisch maken: ‘ook in letterlijke zin komen er uit hun verzen alleen maar keelen, monden, handen, armen, vingers en af en toe, min of meer met de haren erbij gesleept een phallus en een vagina te voorschijn’ schreef Vasalis in Libertinage, mrt-apr. '52. Soms is het effekt bijzonder mooi en geheimzinnig, bijv.: Zo kneedde een hand haastig / de op donkere gronden drijvende oogappel of ook / als huilde (n) de prachtige lippen van het paardmens (Exodus, fragment, Apocrief). Soms lijkt het wat overbodig, als de metaphoor van toto naar pars: als haren de mannen de vrouwen de mannen (Romance, Apocrief), maar over het algemeen is het een werkzaam, want beproefd romantisch procédé.
Minder bewondering heb ik voor de elliptische vaagheid van stijlgrapjes als apokoinou: ‘een bepaald element wordt zowel bij het voorafgaande als bij het volgende gerekend’: handen gaan open en een kruis (gaat open en) / is gekust en een mes (is gekust en gelest) en de dorst / met de donkerste vlammen gelest. Het verschijnsel doet zich vooral in sexuele context voor, iets wat De Jong, die dit in De Gids besprak, misschien niet opgevallen is, want hij schrijft: ‘Ingevolge de bovengenoemde apokoinou-constructie wordt het kruis ook gekust. Welnu. Het kruis als magisch middel tot soelaas...’
Andere, bepaald hindęrlijke procédés die de duidelijkheid moeten verdoezelen zijn: zelfgemaakte woorden of woorden van onnaspeurlijke eruditie, gebruik van kwasi-latijn in de
Romeinse Elehymnen, een voorkeur voor het Spaanse woordje
y, fonetische spelling als
Pistoolsaacraanskomen, door de extra
s nog eens bedorven,
Persuis, rare afbrekingen
als in vers
7 van
Triangel: e/ nover, zinvol wel in het geheimzinnige refrein:
oh oor,
o hoor. (herfst der muziek, Afgrond). Moeilijk hiervan te scheiden zijn de gewone spelfouten als
Polydaukes, kanaluren, naar verluid (t)
hij verluit, als huilde (n)
de prachtige lippen.
Het resultaat is, globaal gezien, en vooral bij eerste lezing, toch weer van een weerbarstige, baldadig knoeierige schoonheid, in ongeveer dezelfde sfeer als de tekeningen. Maar het kan wel gaan vervelen, vooral bij lang achter elkaar lezen, zoals ik nu heb moeten doen. Pijn in de benen, vervelende liedjes in het hoofd zijn er het gevolg van, en men merkt tot zijn schrik dat men opeens drie gedichten verder is. Dwingt men in zo'n stemming zijn aandacht weer terug ‘op wat er eigenlijk staat’, dan valt meteen op hoe hinderlijk het eigenlijk is dat de zo virtuoze woordspelingen vaak in de lucht hangen, door het ontbreken van een echte dubbelzinnigheid: twee of meer niveaus van begrip een consequent doorgevoerde ‘eerste’ en ‘tweede’ betekenis van het gedicht. Zo is bijvoorbeeld uit de recente bundel Val voor Vliegengod, de regel mijn schatje is een gallactische wespentaille (I've found a new baby) op het eerste gezicht niets anders dan: mijn schatje heeft een wespentaille. Maar het woordje is heeft ook wel zin: er staat: het kostbaarste deel van mijn geliefde is haar wespentaille. Van wesp naar gal is een kleine stap, er staat dus: het kostbaarste deel van mijn stekende (prikkelende) galachtige geliefde is haar wespentaille. Maar het woord galachtig riep kosmische associaties op via het engelse woord galaxy (gallactisch met twee l's om de associatie met gala te vermijden en die met gal te behouden). Er staat nu dus: het kostbaarste deel van mijn opwindende, maar venijnige en verbitterde geliefde, haar wespentaille, doet mij aan de melkweg denken. Deze precieuze bombast staat in geen verhouding tot de simpele eerste associatie: mijn schatje heeft een wespentaille.